Rechtspraak en adviezen

Adviezen 67.850/1 en 67.851/1 van de Raad van State van 2 oktober 2020 over een wetsvoorstel ‘betreffende het verenigingswerk’ (Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 55-1433/001) en amendementen bij het wetsvoorstel ‘betreffende het verenigingswerk’(Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 55-1433/002), Parl.St. Kamer 2019-2020, nr. 55-1433/4

Blz. 4:

“STREKKING VAN HET VOORSTEL EN DE AMENDEMENTEN

2. Het om advies voorgelegde voorstel van wet strekt ertoe een nieuwe regeling inzake het verenigingswerk in te voeren. Die regeling komt in de plaats van de regeling vervat in de wet van 18 juli 2018 ‘betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie’ met betrekking tot verenigingswerk, occasionele diensten tussen burgers en deelplatformen, die bij arrest nr. 53/2020 van 23 april 2020 door het Grondwettelijk Hof is vernietigd. Voetnoot 2 van het geciteerde advies: Het Grondwettelijk Hof handhaafde de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de activiteiten geleverd tot en met 31 december 2020. 

[…]”

Blz. 5:

BEVOEGDHEID

4.1. Het voorstel regelt inzonderheid het statuut van de verenigingswerker en de behandeling van de inkomsten uit verenigingswerk op fiscaal vlak en op het vlak van de sociale zekerheid. Het kan worden ingepast in de federale bevoegdheden inzake arbeidsrecht, sociale zekerheid en inkomstenbelastingen, aansprakelijkheid en verzekeringsrecht.

4.2. Het merendeel van de in artikel 3 van het voorstel opgesomde activiteiten die in het kader van het verenigingswerk kunnen worden verricht, vallen onder de bevoegdheden van andere overheden. Het betreft dan veelal gemeenschapsaangelegenheden.

De federale wetgever kan niet ingrijpen in de wijze waarop die aangelegenheden worden georganiseerd of gereguleerd door de bevoegde overheden. Het voorstel lijkt op het eerste gezicht geen afbreuk te willen doen aan die bevoegdheden. Wel bevat het bepalingen die de indruk kunnen wekken dat de federale overheid weldegelijk die bevoegdheden betreedt.

Dat geldt bijvoorbeeld voor artikel 43 van het voorstel, in zoverre daarin wordt bevestigd dat de “normen en kwaliteitsvereisten zoals bepaald door de gemeenschappen en de gewesten voor wat hun bevoegdheden betreft, blijven gelden voor wat betreft de prestaties in uitvoering van een overeenkomst inzake verenigingswerk overeenkomstig deze wet”. Aangezien het niet aan de federale wetgever toekomt om die normen en kwaliteitseisen te bepalen, te voorzien in afwijkingen daarop, of de geldigheid ervan te bevestigen, dient die bepaling te worden aangepast.

Om dezelfde reden moeten de punten 9°, 15° en 16° van artikel 3 van het voorstel worden aangepast, waarin respectievelijk sprake is van “de voorwaarden en kwaliteitscriteria die iedere gemeenschap bepaalt” inzake nacht- en dagoppas, van de “naleving van de regelgeving betreffende kwaliteitsvereisten voor het beroepshalve uitoefenen” van de betrokken activiteiten in onder meer woonzorgcentra en van de opvang van baby’s en peuters en buitenschoolse opvang van schoolgaande kinderen “volgens de voorwaarden en kwaliteitscriteria die iedere Gemeenschap bepaalt”. Naast bevoegdheidsrechtelijke bezwaren tegen die bepalingen, rijst overigens de vraag waarom bepaalde andere punten in de opsomming, die eveneens gemeenschapsaangelegenheden betreffen, geen dergelijke verwijzingen naar het regelgevend kader bevatten. Dat laatste zou dan (ten onrechte) de indruk kunnen wekken dat in die gevallen de regelgeving van de bevoegde overheid niet zou moeten worden nageleefd in het kader van het verenigingswerk.

4.3. Het voorgaande neemt niet weg dat de voorgestelde regeling een aanzienlijke weerslag heeft op sectoren waarin het verenigingsleven een belangrijk gegeven is, zoals bijvoorbeeld de sport-, de zorg- en de sociaal-culturele sector.

Zoals de Raad van State, afdeling Wetgeving, ook heeft opgemerkt ten aanzien van het voorontwerp dat de wet van 18 juli 2018 is geworden, moet de federale overheid bij de uitoefening van de thans aan de orde zijnde federale bevoegdheden het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, en moet zij derhalve erover waken dat zij de bevoegdheidsuitoefening van de gemeenschappen en gewesten niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt, meer bepaald wat betreft het georganiseerd vrijwilligerswerk in een aantal sectoren. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om met betrekking tot de ontworpen regeling inzake het verenigingswerk in overleg te treden met de gemeenschappen en de gewesten. Voetnoot 3 van het geciteerde advies: Adv.RvS 62.368/1/2/3/4 van 1 december 2017 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 18 juli 2018 ‘betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie’, p. 50. 

Het gegeven dat het voorstel voorziet in de voortzetting van de regeling inzake het verenigingswerk bedoeld in de wet van 18 juli 2018, die door het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 53/2020 is vernietigd, doet geen afbreuk aan die aanbeveling.”