Art. 63 Toegevoegd aan de afdruklijst
uit: Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen
Geraadpleegde versie
Art. 63.
Onverminderd de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap, oefenen het verenigd college en de verenigde vergadering de bevoegdheden uit bedoeld in de artikelen 5, 6bis, 6quinquies, 8 tot 16, §§ 1 en 2, 79 §§ 1 en 3, 92bis/1 92bis en 92ter, van de bijzondere wet.
De bevoegdheid bedoeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet behoort, op het grondgebied bedoeld in artikel 2, § 1, tot de exclusieve bevoegdheid van het Verenigd College en de Verenigde Vergadering, daarin begrepen ten aanzien van de instellingen, die wegens hun organisatie moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.
De Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, sluiten in elk geval een samenwerkingsakkoord voor het instellen van één loket voor de gehandicapten wat betreft het beheer van de mobiliteitshulpmiddelen bedoeld in artikel 5, § 1, II, 4°, van de bijzondere wet en de andere hulpmiddelen van dezelfde aard, op het grondgebied van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
In afwachting van het sluiten van dit samenwerkingsakkoord, kennen de bevoegde diensten inzake het gehandicaptenbeleid van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap de mobiliteitshulpmiddelen bedoeld in artikel 5, § 1, II, 4°, van de bijzondere wet toe aan de personen die zich te dien einde tot hen richten. De aldus toegekende hulpmiddelen overeenkomstig de regels uitgevaardigd door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vallen ten laste van deze laatste. Elke gemeenschap richt maandelijks een afrekening van de toegekende hulpmiddelen, aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die haar de overeenstemmende middelen stort binnen de zestig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van deze afrekening.
Een specifiek toezicht kan worden ingesteld door een ordonnantie van de verenigde vergadering, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, b, van de bijzondere wet.
Indien het ontwerp of het voorstel van gezamenlijk decreet bedoeld in artikel 92bis/1 van de bijzondere wet, bij de verenigde vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wordt ingediend, behoort ten minste één derde van de delegatie van die vergadering in de interparlementaire commissie bedoeld in artikel 92bis/1, § 2, tweede lid, van de bijzondere wet, tot de minst talrijke taalgroep met een minimum van drie leden.
De proportionele vertegenwoordiging bedoeld in artikel 92bis/1, § 2, tweede lid, van de bijzondere wet wordt, wat de delegatie van de verenigde vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreft, per taalgroep georganiseerd.
Onverminderd artikel 92bis/1, § 2, vijfde lid, van de bijzondere wet, wordt een ontwerp of voorstel van gezamenlijk decreet bedoeld in artikel 92bis/1 van de bijzondere wet, door de interparlementaire commissie aangenomen bij volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep binnen de delegatie van de verenigde vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
De overeenkomstig de voorgaande leden aangenomen ordonnanties hebben naar gelang van de betrokken entiteiten als opschrift "gezamenlijk decreet en ordonnantie van" of "gezamenlijke ordonnantie van" gevolgd door de benaming van alle entiteiten die deze decreten of ordonnanties aannemen.
Artikel 4bis van de bijzondere wet is van overeenkomstige toepassing op de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
Versies
Dit artikel is niet gewijzigd sedert de start van SenLex