Annotaties van Toegevoegd aan de afdruklijst
uit: Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 (BS 31 januari2014).
Parlementaire voorbereiding
Voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, Parl.St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2232/1
Blz. 184:
“Artikel 49
Dit voorstel van bijzondere wet moet samen worden gelezen met het voorstel tot herziening van de Grondwet waarbij een artikel 135bis wordt ingevoegd in titel III, hoofdstuk IV, afdeling II, onderafdeling III, van de Grondwet, dat erin voorziet dat een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegdheden kan toewijzen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, wat betreft deze aangelegenheden, 3°.
Het Institutioneel Akkoord voor de Zesde Staatshervorming van 11 oktober 2011 voorziet erin dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bepaalde bevoegdheden krijgt inzake de financiering en subsidiëring van gemeentelijke sportinfrastructuur en de beroepsopleiding.
Bovendien stelt het Institutioneel Akkoord dat het wenselijk is om de bevoegdheid over de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belangVan Gewestelijk belang : met uitzondering van de federale culturele instellingen : steun aan biculturele activiteiten zoals de Zinneke Parade, enz. naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over te hevelen, uitgezonderd de federale culturele instellingen.
Overeenkomstig het voorstel tot invoeging van een artikel 135bis in de Grondwet, dat gelijktijdig wordt ingediend in het Parlement, wijst dit voorstel van bijzondere wet, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bepaalde van de bevoegdheden in culturele aangelegenheden toe die niet toegewezen zijn, op basis van artikel 127, § 2, van de Grondwet, aan de gemeenschappen.
Te dien einde wordt een artikel 4terOpmerking, lees : “artikel 4bis” in de plaats van “artikel 4ter”. ingevoegd in de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen. Deze nieuwe bepaling voorziet erin dat, onverminderd de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uitoefent inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en voor wat deze aangelegenheden betreft, 3°, van de Grondwet :
a) de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur;
b) het opzetten van programma's voor beroepsopleidingen voor zover deze kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en houden rekening met het specifieke karakter van Brussel;
c) de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn, hetgeen in elk geval geen betrekking heeft op de huidige federale culturele instellingen (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, Het Nationaal Orkest van België) die tot de bevoegdheid van de federale overheid blijven behoren.
Deze elementen worden hieronder nader toegelicht.
a) de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt bevoegd voor de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur.
Deze bevoegdheid doet geen afbreuk aan de bestaande bevoegdheden van de gemeenschappen.
b) het opzetten van programma's voor beroepsopleidingen voor zover deze kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en houden rekening met het specifieke karakter van Brussel
De beroepsopleiding voor werkzoekenden is één van de grote uitdagingen om de werkzaamheidsgraad in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te verhogen. De beroepsopleiding blijft een gemeenschapsbevoegdheid. Met dit voorstel van bijzondere wet wordt evenwel in de wettelijke mogelijkheid voorzien voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om programma's voor beroepsopleidingen op te zetten voor zover deze kaderen in haar werkgelegenheidsbeleid en houden rekening met het specifieke karakter van Brussel.
Dit voorstel van bijzondere wet doet op geen enkele wijze afbreuk aan de bestaande bevoegdheden inzake de beroepsomscholing en -bijscholing van de gemeenschappen in Brussel (in de zin van artikel 4, 16°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen).
c) de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang
Met uitzondering van het beheer van de culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.) oefent het federale niveau zijn bevoegdheid inzake biculturele aangelegenheden in Brussel niet uit. Het is dan ook wenselijk om de bevoegdheid over de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belangVan Gewestelijk belang : met uitzondering van de federale culturele instellingen : steun aan biculturele activiteiten zoals de Zinneke Parade, enz. naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over te hevelen, uitgezonderd de federale culturele instellingen.
Dit voorstel van bijzondere wet maakt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest volledig bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover deze van gewestelijk belang zijn.
Het betreft dus enerzijds de schone kunsten (3°) en anderzijds het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen, met uitzondering van de monumenten en landschappen (4°).
Zo zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op basis van deze nieuwe bevoegdheid bijvoorbeeld een museum kunnen oprichten en daarvoor onder meer de voorwaarden kunnen bepalen voor de toekenning van subsidies voor de oprichting, de verwerving van collecties, de bescherming van gebouwen en van collecties of nog het onthalen van bezoekers.
Het immaterieel patrimonium maakt overigens deel uit van het cultureel patrimonium bedoeld in 4° Advies 39.496/3 van de Raad van State van 12 december 2005 betreffende het voorontwerp van decreet « houdende instemming met de conventie betreffende de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed, opgemaakt in Parijs op 17 oktober 2003 », Parl. St. Vl. P. 2005-2006, nr. 666/1, p. 24-25..
De « Zinneke parade » maakt ontegensprekelijk deel uit van het Brussels immaterieel cultureel patrimonium.
Het begrip gewestelijk belang omvat dus niet het beheer van culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.), dat aldus in elk geval tot de bevoegdheid van de federale overheid blijft behoren.
De federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening, bedoeld in artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijven eveneens tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.
De bevoegdheid van de Federale Staat om de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel (Beliris) te vrijwaren, blijft eveneens ongewijzigd.
Het biculturele karakter van de aangelegenheid impliceert dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest evenmin bevoegd wordt ten aanzien van de instellingen die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend tot de ene of de andere gemeenschap te behoren. Deze worden uitgesloten van zijn bevoegdheid op grond van artikel 127, § 2, van de Grondwet.
Deze aangelegenheid wordt ook geregeld door artikel 47 en artikel 50 van dit voorstel van bijzondere wet.
VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET
[…]
Blz. 224:
“Art. 49
In dezelfde bijzondere wet, wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende :
« Art. 4bis. Onverminderd de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap, oefent het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uit inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, wat betreft deze aangelegenheden, 3°, van de Grondwet :
a) wat de sport bedoeld in artikel 4, 9°, van de bijzondere wet betreft, de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur;
b) wat de beroepsomscholing en -bijscholing bedoeld in artikel 4, 16° van de bijzondere wet betreft, het opzetten van programma's voor beroepsopleidingen voor zover deze kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en rekening houden met het specifieke karakter van Brussel;
c) wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet betreft, de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn. »”
Advies van de Raad van State van 27 augustus 2013, Parl.St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2232/3
Blz. 53:
“Artikel 49
1. In verband met het begrip « programma » voor beroepsopleidingen dat krachtens het voorgestelde artikel 4bis, b), van de bijzondere wet van 12 januari 1989 door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kan worden opgezet op grond van het voorgestelde artikel 135bis van de Grondwet, met dien verstande dat die « programma's » moeten « kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en rekening (moeten) houden met het specifieke karakter van Brussel », hebben de gemachtigden van de Voorzitster van de Senaat het volgende te kennen gegeven :
« Het woord « programma » dient in zijn gebruikelijke betekenis gebruikt te worden. Onder het woord « programma » wordt volgens Van Dale's woordenboek verstaan : « een lijst, een overzicht van wat zal plaatshebben ». Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest zal aldus een dergelijk programma kunnen opstellen. »
Een dergelijke voorstelling van het begrip « programma », dat aldus een vrij enge definitie krijgt, lijkt geen overdracht van bevoegdheid te vergen, aangezien elke overheid kan opsommen welke initiatieven ter beschikking van het publiek staan in bepaalde aangelegenheden. De overdracht van bevoegdheid die met de voorliggende bepaling tot stand wordt gebracht, heeft blijkbaar alleen zin als het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest daarbij gemachtigd wordt om de programma's in kwestie zelf te organiseren en te regelen binnen de perken die in de voorgestelde bepaling worden vermeld.
Tijdens de bespreking van deze bepaling in het parlement zou over die kwestie duidelijkheid geschapen moeten worden.
2. In verband met de omstandigheid dat bij het voorgestelde artikel 4bis, c), van de bijzondere wet van 12 januari 1989, « wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3°, en 4°, van de bijzondere wet [van 8 augustus 1980] betreft, de biculturele aangelegenheden » aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden toegewezen « voor zover deze van gewestelijk belang zijn », meer in het bijzonder in verband met de laatste voorwaarde vervat in die bepaling (« voor zover deze van gewestelijk belang zijn »), wordt in de toelichting bij artikel 49 te kennen gegeven dat aldus uit de overgehevelde bevoegdheid de kwestieuze biculturele aangelegenheden « met nationale of internationale uitstraling » worden uitgesloten.
Naar aanleiding van een vraag in dat verband hebben de gemachtigden van de Voorzitster van de Senaat aangevoerd dat de biculturele aangelegenheden die van gemeentelijk belang zijn niet als van gewestelijk belang bestempeld kunnen worden, waaruit afgeleid zou moeten worden dat de bevoegdheid ter zake, die niet toegewezen is, federaal zou blijven.
De bijzondere wetgever wordt verzocht te preciseren of niet veeleer moet worden gekozen voor de aanpak die volgt uit het doornemen van de toelichting, waaruit blijkbaar voortvloeit dat wanneer de biculturele dimensie van de aangelegenheden in kwestie zich niet op nationaal of internationaal niveau bevindt, die aangelegenheden voortaan onder de bevoegdheid van het gewest zullen ressorteren, ook wat betreft de biculturele aangelegenheden die zich op gemeentelijk niveau bevinden. Met een dergelijke aanpak zouden de moeilijkheden om tussen elk van de domeinen in kwestie scheidingslijnen te kunnen trekken blijkbaar verkleind kunnen worden.
Als voor die benadering van de overdracht van bevoegdheid gekozen wordt, zouden de woorden « voor zover deze van gewestelijk belang zijn » vervangen kunnen worden door de woorden « voor zover ze niet van nationaal of internationaal belang zijn ».
Wel zal het niet noodzakelijk makkelijk zijn om in alle gevallen te bepalen wat in die kwesties onder het nationaal of het internationaal belang valt, maar het lijkt onmogelijk om in het dispositief een lijst op te maken van alle biculturele aangelegenheden die aldus nog steeds tot de federale bevoegdheid gerekend zouden worden. In de toelichting wordt alleen het voorbeeld gegeven van de Koninklijke Muntschouwburg en van het Paleis voor Schone Kunsten. Het zou evenwel een goede zaak zijn als tijdens de parlementaire voorbereiding nog voorbeelden zouden worden gegeven, die aldus een leidraad zouden kunnen zijn voor het latere interpreteren ervan.
3. Er wordt eveneens verwezen naar de opmerking die over artikel 4 van het voorstel gemaakt is.”
Verslag namens de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, Parl.St. Senaat 2013-2014, nr. 5-2232/5
Blz. 64:
“16. Biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang
Dit voorstel van bijzondere wet wijzigt op bepaalde punten de bevoegdheidsverdeling over de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Deze bevoegdheidsoverdracht wordt geregeld in artikel 47, artikel 49 en artikel 50 en dient verder te worden gelezen met het voorstel tot invoeging van een artikel 135bis in de Grondwet (Parl. St., Senaat, zitting 2012-2013, nr. 5-2241/1).
Overeenkomstig het voorstel tot invoeging van een artikel 135bis in de Grondwet, dat gelijktijdig wordt ingediend in het Parlement, wijst dit voorstel van bijzondere wet, voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest bepaalde van de bevoegdheden in culturele aangelegenheden toe die niet toegewezen zijn, op basis van artikel 127, § 2, van de Grondwet, aan de gemeenschappen.
Te dien einde wordt een artikel 4ter ingevoegd in de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen. Deze nieuwe bepaling voorziet erin dat, onverminderd de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uitoefent inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1º, en voor wat deze aangelegenheden betreft, 3º, van de Grondwet :
a) de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur;
b) het opzetten van programma's voor beroepsopleidingen voor zover deze kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en rekening houden met het specifieke karakter van Brussel;
c) de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn, hetgeen in elk geval geen betrekking heeft op de huidige federale culturele instellingen (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, Het Nationaal Orkest van België) die tot de bevoegdheid van de federale overheid blijven behoren.”
Blz. 280:
“Biculturele bevoegdheden
Wat de biculturele dimensie betreft (artikel 49), volgen de indieners van het voorstel de suggestie van de Raad van State niet. Het is de bedoeling de bevoegdheid van het Gewest in biculturele aangelegenheden « wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet[van 8 augustus 1980 houdende institutionele hervormingen] betreft », ondergeschikt te maken aan de voorwaarde dat ze van gewestelijk belang zijn. Zoals de afgevaardigden van de Voorzitster van de Senaat hebben verklaard, toen ze hierover door de Raad van State ondervraagd werden, kunnen biculturele aangelegenheden die van gemeentelijk belang zijn niet als van gewestelijk belang worden beschouwd. Het is het gewest dus niet toegestaan die bevoegdheid uit te oefenen voor aangelegenheden die van gemeentelijk belang zouden blijven.
Overeenkomstig de artikelen 41 en 162 van de Grondwet valt alles wat van gemeentelijk belang is onder de bevoegdheid van de gemeenteraden.
Dit principe doet geen afbreuk aan de verplichting van de gemeenten om, wanneer zij optreden op grond van het gemeentelijk belang, de hiërarchie der normen in acht te nemen.
De gemeenten moeten dus, bij het uitoefenen van hun bevoegdheid in de materies bedoeld in voornoemd artikel 4, 3 en 4, de normen naleven die de Federale Staat uitvaardigt in verband met diezelfde materies, wanneer deze bicultureel zijn en niet van gewestelijk belang, alsmede de normen die het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest uitvaardigt in diezelfde materies, wanneer deze bicultureel zijn en van gewestelijk belang, alsmede de normen uitgevaardigd door, naar gelang het geval, de Vlaamse of de Franse Gemeenschap in diezelfde materies, wanneer deze niet bicultureel zijn.
Van de in artikel 4, 3°, en 4° bedoelde voornoemde aangelegenheden kan het gewest een biculturele aangelegenheid die de gemeenten regelen enkel overnemen als deze aangelegenheid onder het gewestelijk belang valt. De federale overheid kan biculturele aangelegenheden regelen die van gewestelijk, nationaal of internationaal belang zijn.
Voor het overige vallen de regels die de Brusselse gemeenten moeten naleven wanneer ze een aangelegenheid van gemeentelijk belang regelen onder de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest krachtens artikel 6, § 1, VIII, lid 1, 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van toepassing is gemaakt door artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. Overeenkomstig artikel 162, lid 2, 3, van de Grondwet en artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1, tweede lid, et VIII, lid 2, « beraadslagen en besluiten » de gemeenteraden echter « over elk onderwerp dat hen door de federale overheid of door de gemeenschappen is voorgelegd » en kunnen deze overheden hen belasten met opdrachten in hun respectievelijke bevoegdheidsdomein.
De federale overheid is bevoegd voor de biculturele aangelegenheden, behalve wat de biculturele aangelegenheden betreft bedoeld in het voorgestelde artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.”
Tekst geamendeerd door de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, Parl.St. Senaat 2013-2014, nr. 5-2232/6
Blz. 27:
“Art. 50
Artikel 4 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere weten van 16 juli 1993 en van 27 maart 2006 wordt aangevuld met twee leden, luidende :
« Artikel 4bis van de bijzondere wet is van overeenkomstige toepassing op het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Voor de toepassing van artikel 6, § 1, IX, 11º, van de bijzondere wet, is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd overeenkomstig artikel 35nonies, § 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten indien het aantal personen dat in het PWA-systeem is tewerkgesteld gemiddeld over het jaar hoger is dan 1 473 gerechtigden. »”
Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet en de hervorming van de instellingen, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. 53-3201/004
Blz. 81:
“Art. 50 tot 52
Met artikel 50 wordt voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de toepassing mogelijk van artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingenOpmerking, lees : “artikel 4bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen” in de plaats van “artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen”.
Met artikel 51 wordt gezorgd voor de invoeging van dat artikel 4bis, dat de biculturele aangelegenheden betreft.
Met artikel 52 worden als gevolg van de opname van de biculturele aangelegenheden wijzigingen van technische aard aangebracht.
De heer Guy D’haeseleer (VB) c.s. dient de amendementen nrs. 79 en 81 (DOC 53 3201/002) in, die ertoe strekken de artikelen 50 tot 52 weg te laten.
De heer Bert Schoofs (VB), mede-indiener van het amendement, herinnert aan het verzet van zijn partij tegen het verlenen van gemeenschapsbevoegdheden aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Voor het overige wordt verwezen naar de verantwoording van het amendement.”
Blz. 89:
“De artikelen 50 tot 52 worden achtereenvolgens aangenomen met 11 tegen 3 stemmen.
Ingevolge de goedkeuring van de artikelen 50 tot 52 vervallen de amendementen nrs. 79 tot 81 van de heer D’haeseleer c.s..”
Tekst verbeterd door de Kamercommissie voor de herziening van de Grondwet en de hervorming van de instellingen, Parl. St. Kamer 2013-2014, nr. 53-3201/005
(De tekst aangenomen in plenaire vergadering is dezelfde als de door de commissie verbeterde tekst (DOC 53 3201/5).)
Blz. 30 :
“Art. 51
In dezelfde bijzondere wet, wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende:
“Art. 4bis. Onverminderd de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, oefent het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uit inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, wat betreft deze aangelegenheden, 3°, van de Grondwet:
1° wat de sport bedoeld in artikel 4, 9°, van de bijzondere wet betreft, de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur;
2° wat de beroepsomscholing en -bijscholing bedoeld in artikel 4, 16° van de bijzondere wet betreft, het opzetten van programma’s voor beroepsopleidingen voor zover deze kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en rekening houden met het specifieke karakter van Brussel;
3° wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet betreft, de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn.””
Rechtspraak en adviezen
Grondwettelijk Hof 20 mei 2021, nr. 71/2021
“In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 april 2019 « betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest »
Ten gronde
B.6. De verzoekende partijen voeren verschillende middelen aan die zijn afgeleid uit de schending, door de ordonnantie van 25 april 2019 of enkel door sommige bepalingen ervan, van de bevoegdheidverdelende regels, waaronder in het bijzonder artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989. De verzoekende partijen verwijten de ordonnantiegever de bevoegdheid die hij op grond van dat artikel 4bis, 3°, bezit te hebben overschreden, omdat hij het toepassingsgebied van de bestreden ordonnantie niet heeft beperkt tot het biculturele erfgoed van gewestelijk belang. De verzoekende partij in de zaak nr. 7273 is bovendien van mening dat de bestreden ordonnantie artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (hierna : de bijzondere wet van 8 augustus 1980), dat de bevoegdheid voor het beheer van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen aan de federale overheid voorbehoudt, alsook het beginsel van exclusiviteit van de bevoegdheden schendt.
Het tweede middel in de zaak nr. 7273 bekritiseert in het bijzonder het feit dat de roerende goederen die beschermd zijn of ingeschreven zijn op de bewaarlijst als decoratieve elementen of installaties die integraal deel uitmaken van een monument, in de betekenis van artikel 206, 1°, a), van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO), van rechtswege worden opgenomen in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest, bedoeld in artikel 8, § 2, van de ordonnantie van 25 april 2019, daar een onderscheid moet worden gemaakt tussen de aangelegenheid van het onroerend cultureel erfgoed, waarvoor het Gewest volledig bevoegd is, en de aangelegenheid van het roerend en immaterieel cultureel erfgoed, waarvoor het Gewest uitsluitend bevoegd is in zoverre het beoogde erfgoed van gewestelijk belang is.
In haar memorie van tussenkomst doet de Vlaamse Regering gelden dat met die bevoegdheidsoverschrijding het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest eveneens het evenredigheidsbeginsel schendt, in zoverre het op ongerechtvaardigde en onevenredige wijze de uitoefening door de Vlaamse Gemeenschap, van het beleid dat ze wenst te voeren, bemoeilijkt, alsook het eigendomsrecht van de openbare of private eigenaars van de betrokken « Vlaamse » roerende cultuurgoederen aantast. De Vlaamse Regering voert daarnaast aan dat, in zoverre artikel 23 van de ordonnantie van 25 april 2019 het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een voorkooprecht toekent op goederen van het openbaar of privaat domein van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaamse Gewest, het artikel 14 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 schendt.
B.7.1. De Brusselse Regering voert aan dat de ordonnantie van 25 april 2019 moet worden gelezen in het licht van artikel 2 ervan, dat preciseert dat zij « van toepassing [is] op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt ». Volgens haar dient die precisering te worden begrepen als een verwijzing naar de bevoegdheidverdelende regel vervat in artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989, zodat de bestreden ordonnantie, per definitie, die regel niet zou kunnen schenden. Volgens de Brusselse Regering is het dus de overeenstemming van de uitvoeringsbesluiten van die ordonnantie met die regel, die het Hof zou moeten onderzoeken, hetgeen zijn bevoegdheid te buiten gaat.
B.7.2. In het licht van de in B.1.3 geciteerde parlementaire voorbereiding blijkt dat de Brusselse Regering aan artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 een draagwijdte toekent die de verzoekende partijen, de Ministerraad en de Vlaamse Regering betwisten. De precisering vervat in artikel 2 van de ordonnantie van 25 april 2019, volgens welke die ordonnantie van toepassing is op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed « dat onder de bevoegdheid van het [Brusselse Hoofdstedelijke] Gewest valt », toont dus niet noodzakelijk aan dat die ordonnantie in overeenstemming is met de bevoegdheidverdelende regels. Hieruit volgt dat de grief dient te worden onderzocht.
B.8.1. Artikel 135bis van de Grondwet bepaalt :
« Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid kan, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegdheden toewijzen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, voor wat deze aangelegenheden betreft, 3° ».
B.8.2. Artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 bepaalt :
« Onverminderd de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, oefent het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uit inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, wat betreft deze aangelegenheden, 3°, van de Grondwet :
[…]
3° wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet betreft, de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn ».
B.8.3. Die bepalingen moeten in samenhang worden gelezen met artikel 127 van de Grondwet, dat bepaalt :
« § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet :
1° de culturele aangelegenheden;
[…]
3° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde sluiten van verdragen vast.
§ 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».
B.8.4. Artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt :
« De federale overheid is […] bevoegd voor :
[…]
4° de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening. De Koning wijst deze instellingen bij in Ministerraad overlegd besluit aan. Het eensluidend advies van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is vereist voor elke latere wijziging van dit besluit ».
Artikel 14 van dezelfde bijzondere wet bepaalt :
« Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gewesten en de Gemeenschappen, kunnen de decreten een recht van voorkoop invoeren, voor zover dit recht van voorkoop geen afbreuk doet aan een op de dag van de inwerkingtreding van dit artikel bestaand recht van voorkoop.
Enerzijds kan het decreet geen recht van voorkoop invoeren op de goederen van het federale openbaar of privaat domein; anderzijds kunnen enkel de Gemeenschappen en de Gewesten een recht van voorkoop invoeren op de goederen van hun eigen openbaar of privaat domein ».
Bij artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 worden die twee bepalingen toepasselijk gemaakt op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
B.8.5. De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende componenten van de federale Staat berust op het exclusiviteitsbeginsel, dat veronderstelt dat elke rechtssituatie in beginsel slechts door één wetgever kan worden geregeld.
B.9.1. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden de culturele aangelegenheden, en met name het cultureel erfgoed, geregeld door verschillende wetgevers, met uitzondering van de monumenten en landschappen die tot de gewestmateries behoren en onder de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vallen (artikelen 4, 4°, en 6, § 1, I, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989).
B.9.2. Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet, hebben de decreten van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap die de culturele aangelegenheden regelen enkel kracht van wet ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad strekt die bevoegdheid van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap zich uit tot de roerende cultuurgoederen van die instellingen.
B.9.3. Vóór de aanneming van artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989, met toepassing van artikel 135bis van de Grondwet, was alleen de federale overheid bevoegd om, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, de zogenoemde « biculturele » aangelegenheden, dat wil zeggen die aangelegenheden waarvoor de Franse Gemeenschap of de Vlaamse Gemeenschap niet exclusief bevoegd is, te regelen.
De federale overheid bleek echter, met uitzondering van het beheer van bepaalde prestigieuze culturele instellingen ˗ die nationaal of internationaal grote bekendheid genieten ˗, haar bevoegdheid inzake de biculturele aangelegenheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad niet uit te oefenen. Daarom werd, bij de zesde staatshervorming, beslist de bevoegdheid voor de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over te dragen.
De Grondwetgever heeft daartoe een nieuw artikel 135bis in de Grondwet ingevoegd. Met toepassing van die nieuwe bepaling heeft de bijzondere wetgever, in de bijzondere wet van 12 januari 1989, een nieuw artikel 4bis ingevoegd, dat aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de bevoegdheid teruggeeft inzake de biculturele aangelegenheden, wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 betreft, voor zover die van gewestelijk belang zijn (3°), onverminderd evenwel de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap.
In dat verband vermeldt de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de zesde staatshervorming, die aan de oorsprong ligt van het voormelde artikel 4bis :
« Met uitzondering van het beheer van de culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.) oefent het federale niveau zijn bevoegdheid inzake biculturele aangelegenheden in Brussel niet uit. Het is dan ook wenselijk om de bevoegdheid over de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang […] naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over te hevelen, uitgezonderd de federale culturele instellingen.
Dit voorstel van bijzondere wet maakt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest volledig bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover deze van gewestelijk belang zijn.
Het betreft dus enerzijds de schone kunsten (3°) en anderzijds het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen, met uitzondering van de monumenten en landschappen (4°).
Zo zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op basis van deze nieuwe bevoegdheid bijvoorbeeld een museum kunnen oprichten en daarvoor onder meer de voorwaarden kunnen bepalen voor de toekenning van subsidies voor de oprichting, de verwerving van collecties, de bescherming van gebouwen en van collecties of nog het onthalen van bezoekers.
Het immaterieel patrimonium maakt overigens deel uit van het cultureel patrimonium bedoeld in 4º […].
De ‘ Zinneke parade ’ maakt ontegensprekelijk deel uit van het Brussels immaterieel cultureel patrimonium.
Het begrip gewestelijk belang omvat dus niet het beheer van culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.), dat aldus in elk geval tot de bevoegdheid van de federale overheid blijft behoren.
De federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening, bedoeld in artikel 6bis, § 2, 4º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijven eveneens tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.
De bevoegdheid van de Federale Staat om de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel (Beliris) te vrijwaren, blijft eveneens ongewijzigd.
Het biculturele karakter van de aangelegenheid impliceert dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest evenmin bevoegd wordt ten aanzien van de instellingen die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend tot de ene of de andere gemeenschap te behoren. Deze worden uitgesloten van zijn bevoegdheid op grond van artikel 127, § 2, van de Grondwet » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/1, pp. 185-187).
In antwoord op de opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad van State werd gepreciseerd dat « biculturele aangelegenheden die van gemeentelijk belang zijn niet als van gewestelijk belang [kunnen] worden beschouwd » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/5, p. 280). Daaruit volgt dat :
« De gemeenten moeten dus, bij het uitoefenen van hun bevoegdheid in de materies bedoeld in voornoemd artikel 4, 3 en 4, de normen naleven die de Federale Staat uitvaardigt in verband met diezelfde materies, wanneer deze bicultureel zijn en niet van gewestelijk belang, alsmede de normen die het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest uitvaardigt in diezelfde materies, wanneer deze bicultureel zijn en van gewestelijk belang, alsmede de normen uitgevaardigd door, naar gelang het geval, de Vlaamse of de Franse Gemeenschap in diezelfde materies, wanneer deze niet bicultureel zijn.
Van de in artikel 4, 3º, en 4º bedoelde voornoemde aangelegenheden kan het gewest een biculturele aangelegenheid die de gemeenten regelen enkel overnemen als deze aangelegenheid onder het gewestelijk belang valt. De federale overheid kan biculturele aangelegenheden regelen die van gewestelijk, nationaal of internationaal belang zijn » (ibid.).
B.9.4. De bevoegdheid waarover het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest beschikt op grond van artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989, is dus op twee manieren omlijnd. Enerzijds doet zij geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap en heeft zij enkel betrekking op de zogenoemde « biculturele » aangelegenheden. Anderzijds heeft zij, wat die aangelegenheden betreft, enkel betrekking op die welke « van gewestelijk belang » zijn. Uit de parlementaire voorbereiding van het voormelde artikel 4bis blijkt dat het gaat om de aangelegenheden die geen nationale of internationale omvang hebben. Inzake cultureel erfgoed impliceert die beperkt gehouden toewijzing dat de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zich enkel uitstrekt tot het biculturele erfgoed dat geen nationale of internationale omvang heeft.
In tegenstelling tot hetgeen de Brusselse Regering aanvoert, volstaat het, om de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest inzake cultureel erfgoed te bepalen, niet uitsluitend rekening te houden met de vraag of de aangelegenheid van het cultureel erfgoed, globaal bekeken, al dan niet van gewestelijk belang is. Die voorwaarde van gewestelijk belang moet worden toegepast op het beoogde erfgoed. Aangezien het gewestelijk belang wordt gedefinieerd in termen van geografische uitstraling of aantrekkingskracht en niet, zoals de Brusselse Regering nochtans voorhoudt, in het licht van de vaststelling van een verzuim vanwege de federale overheid bij de uitoefening van haar bevoegdheden, moet die voorwaarde noodzakelijkerwijs worden toegepast op de concrete situaties die de ordonnantiegever wil regelen. Men kan immers bezwaarlijk ervan uitgaan dat het biculturele erfgoed, in zijn geheel, een nationaal, internationaal, gewestelijk of louter gemeentelijk belang heeft.
Daaruit volgt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet bevoegd is, uit hoofde van zijn bevoegdheid inzake het roerend en immaterieel bicultureel erfgoed van gewestelijk belang, voor de roerende goederen die toebehoren aan een federale wetenschappelijke of culturele instelling.
B.10. In zoverre de ordonnantie van 25 april 2019 enkel bepaalt dat zij van toepassing is op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed « dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt », wordt niet uitgesloten dat die ordonnantie kan aangetast zijn door bevoegdheidsoverschrijding.
Teneinde in overeenstemming te zijn met artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 en in tegenstelling tot hetgeen werd aangevoerd bij de uitwerking van de ordonnantie, in de parlementaire voorbereiding, dient de ordonnantie te worden geïnterpreteerd in die zin dat zij enkel van toepassing is op het biculturele roerend en immaterieel erfgoed van gewestelijk belang, zoals dat erfgoed is omschreven in B.9.4.
Het is onder dat uitdrukkelijk voorbehoud dat de middelen ongegrond moeten worden verklaard in zoverre zij zijn afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels, met name artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 en artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.”
Grondwettelijk Hof 13 oktober 2022, nr. 120/2022
“B.3. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt de aangelegenheid inzake het cultureel erfgoed, met uitzondering van de monumenten en de landschappen, geregeld door verschillende wetgevers.
De Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap zijn bevoegd voor het cultureel erfgoed dat valt onder de instellingen die, wegens hun activiteiten, moeten worden geacht uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap (artikel 127 van de Grondwet en artikel 4, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980).
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is bevoegd voor het roerend en immaterieel bicultureel erfgoed, op voorwaarde dat het van gewestelijk belang is, zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn arrest nr. 71/2021 van 20 mei 2021 (artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen (hierna : de bijzondere wet van 12 januari 1989), genomen met toepassing van artikel 135bis van de Grondwet).
Het cultureel erfgoed dat niet onder de bevoegdheden valt van de Franse Gemeenschap, van de Vlaamse Gemeenschap of van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, ressorteert onder de residuaire bevoegdheid van de federale overheid. Die laatste is aldus bevoegd voor het bicultureel erfgoed met nationale of internationale uitstraling en, inzonderheid, voor de roerende goederen die onder een federale wetenschappelijke of culturele instelling vallen.
B.4. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is bevoegd voor monumenten en landschappen (artikel 6, § 1, I, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989).
B.5. In zoverre artikel 206, 1°, a), van het BWRO « de uitrusting of decoratieve elementen die […] integrerend deel […] uitmaken » van een bijzonder merkwaardig werk kwalificeert als monument, regelt het, ten aanzien van de bescherming van de roerende goederen die beheerd worden door een federale wetenschappelijke instelling, een aangelegenheid die ressorteert onder de bevoegdheid van de federale overheid.
B.6. Artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989, staat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest echter wel toe ordonnantiebepalingen aan te nemen in een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de federale wetgever behoort, op voorwaarde dat die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Gewest, dat die aangelegenheid zich leent tot een gedifferentieerde regeling en dat de weerslag van die bepalingen op de federale aangelegenheid slechts marginaal is.
B.7. Bij zijn arrest nr. 25/2010 van 17 maart 2010 heeft het Hof geoordeeld dat een gewest, krachtens artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, om zijn bevoegdheid inzake monumenten en landschappen op nuttige wijze uit te oefenen, « het noodzakelijk [kan] achten dat naast de onroerende goederen, tevens de cultuurgoederen die integrerend deel ervan uitmaken, inzonderheid de bijbehorende uitrusting en de decoratieve elementen, worden beschermd », aangezien die voorwerpen « uit hun aard zozeer met een monument verbonden [zijn] en […] de socioculturele, artistieke en/of historische waarde ervan [mede bepalen,] dat zij samen met het monument dienen beschermd te worden ».
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is derhalve bevoegd om de bescherming van de roerende goederen die integrerend deel uitmaken van een monument te regelen.
B.8. Daar zij steunt op de uitoefening van impliciete bevoegdheden moet de bevoegdheid van de ordonnantiegever om de roerende goederen te beschermen die zijn verbonden met een onroerend goed, zich beperken tot uitsluitend de goederen die integrerend deel uitmaken van dat onroerend goed en dient dat begrip strikt te worden geïnterpreteerd.
De Raad van State heeft ter zake geoordeeld:
« Opdat kan worden beschouwd dat een voorwerp ‘ integrerend deel ’ uitmaakt van een architecturaal werk, moet tussen het ene en het andere een verband bestaan; […] dat verband is niet gedefinieerd door de gewestwetgever, noch door het Verdrag van Granada, […] waaruit de betrokken bepaling voortvloeit; […] om de aard van dat verband te bepalen, dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen van de wetgeving betreffende het behoud van het onroerend erfgoed, die blijken uit de motieven die, volgens artikel 206, 1°, a), van het BWRO, de bescherming verantwoorden, namelijk het historisch, archeologisch, artistiek, esthetisch, sociaal, technisch of volkskundig belang; […] hieruit vloeit voort dat dat verband met name van historische, esthetische en artistieke aard kan zijn; […] sommige voorwerpen zijn, uit hun aard, dermate verbonden met een monument, waarvan zij bijdragen tot het bepalen van de socioculturele, artistieke of historische waarde ervan, dat, om ten volle te gelden, de bescherming van het gebouw als monument ook die voorwerpen moet omvatten, los van de intrinsieke waarde die zij afzonderlijk zouden kunnen hebben ten opzichte van het geheel waarvan zij deel uitmaken; […] de kwalificatie ervan in het burgerlijk recht en de identiteit van de eigenaars ervan blijken in dat opzicht zonder belang, daar die overwegingen niet relevant zijn om het deel van het geheel af te bakenen dat als historische monument moet worden beschermd » (RvSt, 2 februari 2011, nr. 210.958, eigen vertaling).
Uit datzelfde arrest blijkt dat, om te kunnen beschouwen dat zij « integrerend deel » uitmaken van een architecturaal werk, de voorwerpen onlosmakelijk moeten zijn verbonden met het gebouw waarin zij zich bevinden en zij daarmee in situ moeten worden beschermd, daar de verplaatsing ervan afbreuk kan doen aan de integriteit van het te beschermen merkwaardige werk. Daarentegen hoeven « die voorwerpen […] bovendien de hoedanigheid van onroerend goed uit hun aard of door bestemming niet te hebben » (Cass., 13 juni 2013, C.12.0091.F).
B.9. Het staat aan de Raad van State na te gaan of de door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering beschermde roerende goederen daadwerkelijk integrerend deel uitmaken van het gebouw waarin zij zich bevinden, en, indien zulks het geval is, na te gaan of in het kader van de federale loyauteit die bescherming de uitoefening door de federale overheid van haar bevoegdheid inzake het beheer van de federale wetenschappelijke instellingen niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt.”
Advies 63.964/4/VR van de Raad van State van 16 oktober 2018 over een voorontwerp van ordonnantie ‘betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’, Parl.St. Brussels Hoofdstedelijk Parlement 2018-2019, nr. A-813/1
Blz. 66:
“ALGEMENE OPMERKINGEN
I. De bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang
1. Artikel 135bis van de Grondwet bepaalt het volgende : « Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid kan, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegdheden toewijzen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, voor wat deze aangelegenheden betreft, 3°. ».
Artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 « met betrekking tot de Brusselse Instellingen », welk artikel ingevoegd is bij de bijzondere wet van 6 januari 2014, bepaalt het volgende :
« Onverminderd de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, oefent het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uit inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, wat betreft deze aangelegenheden, 3°, van de Grondwet :
1° wat de sport bedoeld in artikel 4, 9°, van de bijzondere wet betreft, de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur ;
2° wat de beroepsomscholing en -bijscholing bedoeld in artikel 4, 16°, van de bijzondere wet betreft, het opzetten van programma’s voor beroepsopleidingen voor zover deze kaderen in het werkgelegenheidsbeleid en rekening houden met het specifieke karakter van Brussel ;
3° wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet betreft, de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn. ».
Wat punt 3° van die bepaling betreft, staat in de toelichting bij het voorstel van bijzondere wet het volgende :
« Met uitzondering van het beheer van de culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.) oefent het federale niveau zijn bevoegdheid inzake biculturele aangelegenheden in Brussel niet uit. Het is dan ook wenselijk om de bevoegdheid over de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belangVoetnoot 1 van het geciteerde advies: Voetnoot 1 van de toelichting bij het voorstel van bijzondere wet : Van Gewestelijk belang : met uitzondering van de federale culturele instellingen: steun aan biculturele activiteiten zoals de Zinneke Parade, enz. naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over te hevelen, uitgezonderd de federale culturele instellingen.
Dit voorstel van bijzondere wet maakt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest volledig bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover deze van gewestelijk belang zijn. Het betreft dus enerzijds de schone kunsten (3°) en anderzijds het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen, met uitzondering van de monumenten en landschappen (4°).
Zo zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op basis van deze nieuwe bevoegdheid bijvoorbeeld een museum kunnen oprichten en daarvoor onder meer de voorwaarden kunnen bepalen voor de toekenning van subsidies voor de oprichting, de verwerving van collecties, de bescherming van gebouwen en van collecties of nog het onthalen van bezoekers. Het immaterieel patrimonium maakt overigens deel uit van het cultureel patrimonium bedoeld in 4° Voetnoot 2 van het geciteerde advies: Voetnoot 2 van de toelichting bij het voorstel van bijzondere wet : Advies 39.496/3 van 12 december 2005 betreffende het voorontwerp van decreet, Parl. St. Vl.P. 2005-06, nr. 666/1, 24-25..
De « Zinneke parade » maakt ontegensprekelijk deel uit van het Brussels immaterieel cultureel patrimonium.
Het begrip gewestelijk belang omvat dus niet het beheer van culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.), dat aldus in elk geval tot de bevoegdheid van de federale overheid blijft behoren.
De federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening, bedoeld in artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijven eveneens tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.
De bevoegdheid van de Federale Staat om de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel (Beliris) te vrijwaren, blijft eveneens ongewijzigd.
Het biculturele karakter van de aangelegenheid impliceert dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest evenmin bevoegd wordt ten aanzien van de instellingen die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend tot de ene of de andere gemeenschap te behoren. Deze worden uitgesloten van zijn bevoegdheid op grond van artikel 127, § 2, van de Grondwet.
Deze aangelegenheid wordt ook geregeld door artikel 47 en artikel 50 van dit voorstel van bijzondere wet. » Voetnoot 3 van het geciteerde advies: Parl. St. Senaat 2012-13, nr. 5-2232/1, 185-187..
De afdeling Wetgeving heeft reeds in het verleden mede op basis van de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 6 januari 2014, gewezen op de beperking opgelegd aan de bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en dit in de volgende bewoordingen :
« Bij het voorontwerp worden de nieuwe bevoegdheden ten uitvoer gelegd die aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn toegekend bij artikel 4bi