Trefwoorden:Duitstalige Gemeenschap, financiering
Annot. Art. 58decies
Art. 58decies.
Er wordt een basisbedrag bepaald dat gelijk is aan het verschil tussen de bedragen vermeld in het 1° en 2° :
1° het bedrag gelijk aan de som van het met toepassing van artikel 58septies, § 7, voor het begrotingsjaar 2015 verkregen bedrag en het met toepassing van artikel 58octies voor het begrotingsjaar 2015 verkregen bedrag;
2° het met toepassing van artikel 58nonies, eerste lid bekomen basisbedrag.
Voor het begrotingsjaar 2015 is het toegewezen bedrag gelijk aan het bedrag dat bekomen wordt door de som van de volgende bedragen :
1° het in het eerste lid bedoelde basisbedrag;
2° een bedrag gelijk aan 1.363.361 euro.
Het voor het vorige begrotingsjaar verkregen bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2016 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan 91 % van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2, van de financieringswet en vervolgens vermenigvuldigd met de verhouding van de in het vierde lid, bedoelde aanpassingsfactor voor het betrokken begrotingsjaar tot de in het vierde lid, bedoelde aanpassingsfactor voor het voorgaande begrotingsjaar.
Deze aanpassingsfactor wordt verkregen door de verhouding te berekenen van :
1° enerzijds, het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de vijf voorgaande begrotingsjaren, verminderd met 20 % van de stijging, of in voorkomend geval vermeerderd met 20 % van de daling van dat aantal ten opzichte van het aantal inwoners bepaald in de bepaling onder 2°;
2° tot, anderzijds, het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni 1999.
De in het vierde lid bedoelde aanpassingsfactor wordt jaarlijks bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de regering van de Duitstalige Gemeenschap.
De middelen bedoeld in het tweede en het derde lid, worden gevormd door een gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde.