Rechtspraak en adviezen

Grondwettelijk Hof 19 januari 2023, nr. 7/2023

“B.9.1. De ordonnantie van 25 april 2019 legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van het « recht op gezinsbijslagen » dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.

Zoals de andere « economische en sociale rechten » vermeld in artikel 23, derde lid, van de Grondwet dient het « recht op gezinsbijslag » te worden gewaarborgd teneinde ieder in staat te stellen « een menswaardig leven te leiden », zoals vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Grondwet.

B.9.2. Het « recht op gezinsbijslagen » is het recht om van de bevoegde overheid een financiële bijdrage te verkrijgen die op zijn minst gedeeltelijk de kosten van onderhoud en opvoeding van een kind compenseert (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2240/1, p. 2; ibid., 2013-2014, nr. 5-2232/5, pp. 91-92).

B.10. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 25 april 2019 werd noch de in artikel 4, 1°, van die ordonnantie vermelde woonplaatsvoorwaarde, noch het in B.6 beschreven verschil in behandeling verantwoord.

B.11. In zoverre zij het recht van een kind op kinderbijslag afhankelijk maakt van de inschrijving van dat kind in de bevolkingsregisters, heeft die voorwaarde tot gevolg dat een kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing kan zijn en dat daadwerkelijk en hoofdzakelijk in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verblijft en dat niet kan worden gekoppeld aan een van de gezinsbijslagstelsels die van toepassing zijn in de andere gewesten van het Rijk, het recht op gezinsbijslag kan worden ontnomen dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.”