Annotaties van Toegevoegd aan de afdruklijst
uit: De gecoördineerde Grondwet
Wetshistoriek
Ingevoegd bij de grondwetsherziening van 6 januari 2014 (BS 31 januari 2014).
Parlementaire voorbereiding
Voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet om het recht op kinderbijslag te waarborgen, Parl.St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2240/1
Blz. 1:
"De overgangsbepaling van artikel 195 van de Grondwet, die op 29 maart 2012 (Belgisch Staatsblad van 6 april 2012, ed. 2), werd goedgekeurd, bepaalt dat de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13 juni 2010, in overeenstemming met de Koning, over de herziening van onder meer artikel 23 van de Grondwet kunnen beslissen, uitsluitend « om het recht op kinderbijslag te waarborgen ».
De toekenning van kinderbijslag strekt ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Ze biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het zich uitbreidt (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 53/2011, 6 april 2011, B.3.).
Opdat ieder het recht zou hebben een menswaardig leven te leiden, bepaalt artikel 23 van de Grondwet dat de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten waarborgen, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten onder meer het recht op sociale zekerheid, waaronder het recht op kinderbijslag (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 66/2007, 26 april 2007, B.10.3).
Het onderhavige voorstel strekt er toe specifiek het recht op kinderbijslag te waarborgen. Zo zal er door de Grondwet worden bevestigd dat onder de rechten die de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel moeten waarborgen opdat ieder het recht zou hebben een menswaardig leven te leiden, er het recht zal zijn van ieder om ten laste van de bevoegde overheid een bijdrage te ontvangen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen.
Net als voor de rechten die momenteel door artikel 23 van de Grondwet worden gewaarborgd, strekt de onderhavige herziening er echter niet toe een nieuw subjectief recht te creëren. Zoals het Grondwettelijk Hof heeft benadrukt, brengt artikel 23 van de Grondwet voor de bevoegde overheden « de verplichting teweeg om, zonder daarom precieze subjectieve rechten te verlenen, de voordelen van de van kracht zijnde normen te handhaven door het verbod in te stellen om tegen de nagestreefde doelstellingen in te gaan (de zogenaamde « standstill-verplichting »)Voetnoot 1 van het geciteerde advies: Grondwettelijk Hof, nr. 169/2002, 27 november 2002, B.6.4..
Die bepaling legt de wetgever dus de verplichting op om geen afbreuk te doen aan de rechten die in de wetgeving worden gewaarborgd. De standstill-verplichting impliceert dat twee elkaar in de tijd opvolgende algemene rechtsnormen globaal bekeken een gelijkwaardig niveau van bescherming moeten bieden, waarbij de nieuwe rechtsnorm het bestaande beschermingsniveau niet aanzienlijk kan doen dalen zonder dat redenen van algemeen belang dit zouden verantwoorden.
Het onderhavige voorstel tot herziening zal dus als onmiddellijk gevolg hebben dat de overheden die bevoegd zijn voor het recht op kinderbijslag het recht niet aanzienlijk zullen kunnen verminderen dat de wet nu aan de gezinnen toekent om van de overheid een financiële bijdrage te ontvangen om de last van de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen ten minste gedeeltelijk te dekken, tenzij redenen van algemeen belang een dergelijke vermindering verantwoorden. Het feit dat het recht op kinderbijslag voortaan het voorwerp zal uitmaken van een specifieke waarborg in artikel 23 van de Grondwet heeft als gevolg dat de bevoegde wetgever een eventuele significante vermindering van het recht op kinderbijslag niet meer zal kunnen verantwoorden met de reden dat die vermindering gecompenseerd zou worden door andere maatregelen op het vlak van sociale zekerheid of inkomensbeleid, behalve als die maatregelen specifiek gericht zijn op de last die de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen inhouden voor de gezinnen.
De standstill-verplichting ontzegt de bevoegde overheden niet de bevoegdheid om te oordelen hoe dat recht op de meest adequate wijze zou worden gewaarborgd. Ze belet geen enkele hervorming van de aangelegenheid die ertoe zou strekken dit recht op een minstens gelijkwaardige manier te waarborgen.
Zo zullen de bevoegde overheden bijvoorbeeld kunnen kiezen voor een hervorming van de van kracht zijnde wetgeving zodat het recht op kinderbijslag niet langer afhangt van een beroepsactiviteit, een vorige beroepsactiviteit of een sociale situatie.
Ten slotte is het onderhavige voorstel tot herziening van de Grondwet net als artikel 23 van de Grondwet neutraal ten opzichte van de bevoegdheidsverdeling tussen de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, en sluit het niet uit dat de wetgever de concrete uitvoering van de rechten die door de Grondwet worden georganiseerd, aan de regering delegeertVoetnoot 1 van het geciteerde advies: Grondwettelijk Hof, nr. 64/2008, 17 april 2008, B.32.1..
VOORSTEL
Enig artikel
Artikel 23, derde lid, van de Grondwet wordt aangevuld met een punt 6°, luidende als volgt :
« 6° het recht op gezinsbijslagen. »"
Amendementen, Parl.St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2240/2
Blz. 1:
“AMENDEMENTEN
Nr. 1 VAN DE HEER DELPÉRÉE C.S.
Enig artikel
In de Franse tekst het woord « allocations » vervangen door het woord « prestations ».
Verantwoording
Dit amendement geeft gevolg aan een tekstuele suggestie van de Raad van State in verband met het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming :
« Met de voorgestelde bepaling worden aan de persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 5, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 « de gezinsbijslagen » in de Nederlandse versie en « les allocations familiales » in de Franse versie toegevoegd.
In het Frans wordt met « allocations familiales » dan eens het algemeen begrip bedoeld dat het geheel van « prestations familiales » omvat (« gezinsbijslag » in het Nederlands), dan weer één van die bijslagen die maandelijks worden uitgekeerd (« kinderbijslag » in het Nederlands).
De gemachtigden van de Voorzitster van de Senaat beamen in dat verband het volgende :
« Il existe effectivement dans la terminologie utilisée par les différentes législations qui règlent cette matière un manque d'uniformité, tant en français qu'en néerlandais, et également entre les deux langues puisque le mot néerlandais « gezin » se traduit en français par « famille » (une « gezinsbijslag » étant donc littéralement une « allocation familiale »). En outre, dans le langage courant, on utilise en français l'expression « allocations familiales » bien davantage que l'expression « prestations familiales » lorsqu'on veut viser les contributions de l'État visant à compenser partiellement l'augmentation des charges supportées par le ménage lors de l'extension de celui-ci, ce qui comprend les allocations familiales « sensu stricto », les allocations de naissance et les primes d'adoption.
Nous pouvons en tout état de cause confirmer, et les développements et commentaires des articles, tant de la présente proposition que de la proposition de révision de l'article 23 de la Constitution, sont à cet égard explicites, que sont visés, tant par la modification de l'article 23 proposé, que par le transfert de compétences, les « prestations familiales » ou les « allocations familiales » au sens large, c'est-à-dire, les allocations familiales au sens strict, les allocations de naissance et les primes d'adoption. »
Gelet op het belang van de overgedragen aangelegenheid is het noodzakelijk de terminologie binnen de verschillende wetsbepalingen zelf te verduidelijken. Het verdient aanbeveling om, in navolging van de Nederlandse versie, een algemeen begrip te bezigen, zoals bijvoorbeeld « prestations familiales ». In de parlementaire stukken over het artikel zou dan moeten worden verduidelijkt dat dit begrip zowel de kinderbijslag, de geboortepremies en de adoptiepremies omvat.
Nr. 2 VAN DE HEER LAEREMANS
Enig artikel
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Artikel 23, derde lid, van de Grondwet, wordt aangevuld met een 6°, waarbij het recht op gezinsbijslagen nu ook wordt toegevoegd aan de reeds in artikel 23 vermelde economische, sociale en culturele rechten. Het recht op sociale zekerheid staat reeds onder 2° ingeschreven.
De indiener stelt zich dan ook de vraag wat het nut is van het bijkomend inschrijven van het recht op gezinsbijslagen.
De toelichting bij het enig artikel is op basis van uitspraken van het Grondwettelijk Hof (« standstill-verplichting ») toch wel beperkend voor de nieuwe bevoegdheid van de gemeenschappen. De verankering van de gezinsbijslagen in de Grondwet is dus eerder een beperking op de bewegingsmarge van de gemeenschappen."
Advies van de Raad van State van 27 augustus 2013 over het voorstel van bijzondere wet 'met betrekking tot de Zesde Staatshervorming', Parl.St. Senaat 2013-2014, nr. 5-2232/3
Blz. 26:
"Met de voorgestelde bepaling worden aan de persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 5, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 « de gezinsbijslagen » in de Nederlandse versie en « les allocations familiales » in de Franse versie toegevoegd.
In het Frans wordt met « allocations familiales » dan eens het algemeen begrip bedoeld dat het geheel van « prestations familiales » omvat (« gezinsbijslag » in het Nederlands), dan weer één van die bijslagen die maandelijks worden uitgekeerd (« kinderbijslag » in het Nederlands).
De gemachtigden van de Voorzitster van de Senaat beamen in dat verband het volgende :
« Il existe effectivement dans la terminologie utilisée par les différentes législations qui règlent cette matière un manque d'uniformité, tant en français qu'en néerlandais, et également entre les deux langues puisque le mot néerlandais « gezin » se traduit en français par « famille » (une « gezinsbijslag » étant donc littéralement une « allocation familiale »). En outre, dans le langage courant, on utilise en français l'expression « allocations familiales » bien davantage que l'expression « prestations familiales » lorsqu'on veut viser les contributions de l'État visant à compenser partiellement l'augmentation des charges supportées par le ménage lors de l'extension de celui-ci, ce qui comprend les allocations familiales « sensu stricto », les allocations de naissance et les primes d'adoption.
Nous pouvons en tout état de cause confirmer, et les développements et commentaires des articles, tant de la présente proposition que de la proposition de révision de l'article 23 de la Constitution, sont à cet égard explicites, que sont visés, tant par la modification de l'article 23 proposé, que par le transfert de compétences, les « prestations familiales » ou les « allocations familiales » au sens large, c'est-à-dire, les allocations familiales au sens strict, les allocations de naissance et les primes d'adoption. »
Gelet op het belang van de overgedragen aangelegenheid is het noodzakelijk de terminologie binnen de verschillende wetsbepalingen zelf te verduidelijken. Het verdient aanbeveling om, in navolging van de Nederlandse versie, een algemeen begrip te bezigen, zoals bijvoorbeeld « prestations familiales ». In de parlementaire stukken over het artikel zou dan moeten worden verduidelijkt dat dit begrip zowel de kinderbijslag, de geboortepremies en de adoptiepremies omvat."
Verslag namens de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, Parl.St. Senaat 2013-2014, nr. 5-2232/5
Blz. 90:
"9. Voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet om het recht op kinderbijslag te waarborgen (ingediend door de dames Vanessa Matz en Freya Piryns, de heren Philippe Mahoux en Dirk Claes, mevrouw Christine Defraigne, de heren Bert Anciaux en Marcel Cheron en mevrouw Martine Taelman), nr. 5-2240/1
Inleidende uiteenzetting van de heer Mahoux
De overgangsbepaling van artikel 195 van de Grondwet, goedgekeurd op 29 maart 2012 (Belgisch Staatsblad van 6 april 2012, Ed. 2), bepaalt dat de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13 juni 2010, in overeenstemming met de Koning, over de herziening van onder meer artikel 23 van de Grondwet kunnen beslissen, uitsluitend « om het recht op kinderbijslag te waarborgen».
De toekenning van gezinsbijslagen strekt ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Ze biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het zich uitbreidt (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 53/2011, 6 april 2011, B.3.).
Opdat ieder het recht zou hebben een menswaardig leven te leiden, bepaalt artikel 23 van de Grondwet dat de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten waarborgen, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten onder meer het recht op sociale zekerheid, waaronder het recht op kinderbijslag (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 66/2007, 26 april 2007, B.10.3).
Voorliggend voorstel strekt er toe specifiek het recht op kinderbijslag te waarborgen. Zo zal er door de Grondwet worden bevestigd dat onder de rechten die de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel moeten waarborgen opdat ieder het recht heeft een menswaardig leven te leiden, er het recht zal zijn van ieder om ten laste van de bevoegde overheid een bijdrage te ontvangen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen.
Net als voor de rechten die momenteel door artikel 23 van de Grondwet worden gewaarborgd, strekt deze herziening er echter niet toe een nieuw subjectief recht te creëren. Zoals het Grondwettelijk Hof heeft benadrukt, brengt artikel 23 van de Grondwet voor de bevoegde overheden « de verplichting teweeg om, zonder daarom precieze subjectieve rechten te verlenen, de voordelen van de van kracht zijnde normen te handhaven door het verbod in te stellen om tegen de nagestreefde doelstellingen in te gaan (de zogenaamde « standstill-verplichting »)(Grondwettelijk Hof, nr. 169/2002, 27 november 2002, B.6.4.).
Die bepaling legt de wetgever dus de verplichting op om geen afbreuk te doen aan de rechten die in de wetgeving worden gewaarborgd. De standstill-verplichting impliceert dat twee elkaar in de tijd opvolgende algemene rechtsnormen globaal bekeken een gelijkwaardig niveau van bescherming moeten bieden, waarbij de nieuwe rechtsnorm het bestaande beschermingsniveau niet aanzienlijk kan doen dalen zonder dat redenen van algemeen belang dit zouden verantwoorden.
Voorliggend voorstel tot herziening zal dus als onmiddellijk gevolg hebben dat de overheden die bevoegd zijn voor het recht op kinderbijslag, het recht niet aanzienlijk zullen kunnen verminderen dat de wet nu aan de gezinnen toekent om van de overheid een financiële bijdrage te ontvangen om de last van de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen ten minste gedeeltelijk te dekken, tenzij redenen van algemeen belang een dergelijke vermindering verantwoorden. Het feit dat het recht op kinderbijslag voortaan specifiek gewaarborgd wordt in artikel 23 van de Grondwet heeft als gevolg dat de bevoegde wetgever een eventuele significante vermindering van het recht op kinderbijslag niet meer zal kunnen verantwoorden met de reden dat die vermindering gecompenseerd zou worden door andere maatregelen op het vlak van sociale zekerheid of inkomensbeleid, behalve als die maatregelen specifiek gericht zijn op de last die de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen vertegenwoordigen voor de gezinnen.
De standstill-verplichting ontzegt de bevoegde overheden niet de bevoegdheid om te oordelen hoe dat recht op de meest adequate wijze zou worden gewaarborgd. Ze belet geen enkele hervorming van de aangelegenheid die ertoe zou strekken dit recht op een minstens gelijkwaardige manier te waarborgen.
Zo zullen de bevoegde overheden bijvoorbeeld kunnen kiezen voor een hervorming van de van kracht zijnde wetgeving zodat het recht op kinderbijslag niet langer afhangt van een beroepsactiviteit, een vorige beroepsactiviteit of een sociale situatie.
Ten slotte is dit voorstel tot herziening van de Grondwet net als artikel 23 van de Grondwet neutraal ten opzichte van de verdeling van de bevoegdheden over de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, en sluit het niet uit dat de wetgever de concrete uitvoering van de rechten die door de Grondwet worden georganiseerd, aan de regering delegeert (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 64/2008, 17 april 2008,B.32.1).
Blz. 118:
Kinderbijslag
De heer Ide stelt dat deze overheveling weliswaar een groot pakket betreft, maar ook hier blijven veel vragen.
Waarom wordt het recht op kinderbijslag ingeschreven in artikel 23 van de Grondwet, terwijl artikel 22bis handelt over de rechten van het kind ?
Verder wordt gestipuleerd dat het recht op kinderbijslag niet aanzienlijk mag worden verminderd. Wat is de implicatie hiervan ? Waarom wordt bijvoorbeeld ook niet de fiscale aftrek voor gezinslasten overgeheveld ? In hoever kunnen de gemeenschappen vrij beslissen over de gezinstoelagen ? Kan de kinderbijslag loonafhankelijk worden gemaakt ? Bijvoorbeeld : kan er beslist worden dat er geen kinderbijslag wordt toegekend voor kinderen wier ouders een jaarinkomen hebben van meer dan 1 miljoen euro ? Wat indien dit door slechts één gemeenschap wordt beslist en niet door de andere ?
In een opiniestuk in Knack.be heeft Bart Maddens (« De Brusselkeuze van de N-VA of de Brussel-inlijving van de Franstaligen », 5 november 2013) aangetoond dat de overheveling van de bevoegdheid inzake kinderbijslag naar de GGC tot heel wat problemen kan leiden. Zo zullen de Vlaamse Brusselaars niet meer onder een Vlaams, maar onder een Franstalig stelsel vallen.
De heer Laeremans heeft de indruk dat het de bedoeling is om zo weinig mogelijk te veranderen. Vandaar de standstill-verplichting. Immers, wat wordt hieronder precies verstaan ?
Zo heeft Open Vld onlangs verklaard dat het huidige stelsel van gezinsbijslagen niet correct is : voor een eerste kind wordt minder bijslag toegekend, terwijl dat voor een tweede en derde kind meer is. Volgens Open Vld moet dat worden omgekeerd. Toevallig is dat ook het standpunt van het Vlaams Belang. De grootste kost ligt immers vooral bij het eerste en het tweede kind, en niet bij een vijfde, zesde of zevende kind. Is het denkbaar het systeem van kinderbijslag te wijzigen zodat er meer wordt toegekend voor een eerste kind om nadien de bedragen stelselmatig te verminderen voor de volgende kinderen ? Kan dit of niet ? Indien niet, dan zal Vlaanderen in de toekomst louter als doorgeefluik fungeren.
De heer Beke onderstreept dat de gemeenschappen zeker over beleidsautonomie op het vlak van de gezinsbijslagen zullen beschikken. Trouwens, verschillende partijen hebben hierover reeds voorstellen geformuleerd.
De heer Anciaux voegt daaraan toe dat de standstill-verplichting een juridische term is volgens welke verkregen rechten uit het verleden verworven blijven. Dat zal dus ook gelden voor de kinderbijslag.
Ook de heer Delpérée bevestigt dat de standstill-verplichting een juridisch begrip is dat reeds geruime tijd wordt toegepast door de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. Eenmaal de rechten verworven zijn, kan er niet op worden teruggekomen.
De heer Laeremans vraagt zich af of dit principe betekent dat de bedragen per kind dan ook niet kunnen worden gewijzigd.
De staatssecretaris stipt aan dat de keuze voor de grondwettelijke verankering van het recht op kinderbijslag in artikel 23 van de Grondwet ingegeven is door de overweging dat dit artikel de sociale zekerheid betreft en dat kinderbijslag tot de sociale zekerheid behoort.
Wat de standstill-verplichting betreft, verwijst de staatssecretaris naar de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet om het recht op kinderbijslag te waarborgen (stuk Senaat, nr. 5-2240/1, blz. 2) : « Die bepaling legt de wetgever dus de verplichting op om geen afbreuk te doen aan de rechten die in de wetgeving worden gewaarborgd. De standstill-verplichting impliceert dat twee elkaar in de tijd opvolgende algemene rechtsnormen globaal bekeken een gelijkwaardig niveau van bescherming moeten bieden, waarbij de nieuwe rechtsnorm het bestaande beschermingsniveau niet aanzienlijk kan doen dalen zonder dat redenen van algemeen belang dit zouden verantwoorden. »
Belangrijk hierbij is dat de rechtsnormen globaal bekeken evenwaardig moeten zijn en dat een wijziging kan worden doorgevoerd om redenen van algemeen belang.
De standstill-verplichting is niet nieuw in de sociale zekerheid, want reeds van toepassing. Daarom wordt eenieders recht op een minimum aan sociale bescherming grondwettelijk verankerd.
Het is trouwens de ambitie van de institutionele meerderheid om ervoor te zorgen dat de autonomie voldoende ruim is. De staatssecretaris verwijst hier naar de toelichting bij het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (stuk Senaat, nr. 5-2232/1, blz. 68) : « De bevoegdheid inzake gezinsbijslagen omvat de volledige bevoegdheid voor zowel de kinderbijslag als de geboortepremies als de adoptiepremies. Ze omvat de gehele kinderbijslagregeling voor werknemers, voor zelfstandigen, voor overheidspersoneel (met inbegrip van het personeel dat afhangt van de federale overheid en de diensten of instellingen die hiervan afhangen), alsook de gewaarborgde kinderbijslagregeling. Het betreft zowel de bevoegdheid voor de gewone kinderbijslag als voor de toeslagen.
De gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie beschikken ter zake over de volledige wetgevings-, uitvoerings-, en controlebevoegdheid. De gemeenschappen zijn onder meer volledig bevoegd voor het bepalen van het toepassingsgebied, de rechthebbenden die het recht op kinderbijslag openen, de rechtgevende kinderen, de bijslagtrekkenden, het bedrag van de kinderbijslag, het ontstaan en behoud van het recht op kinderbijslag, de betaling van de kinderbijslag en het administratief beheer. Ze kunnen de bestaande regelgeving, elk wat hen betreft, opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Die bevoegdheid zal uiteraard met naleving van de hogere normen (met inbegrip van de internationale normen) worden uitgeoefend en onder meer van artikel 23 van de Grondwet. »
De kinderbijslag kan dus wel degelijk loonafhankelijk worden gemaakt of, zoals in de geciteerde voorbeelden, niet langer worden toegekend bij inkomens boven 1 miljoen euro. Eventueel kan worden beslist om meer kinderbijslag toe te kennen voor het eerste kind en minder voor de volgende kinderen. De grondwettelijke verankering moet wel steeds gerespecteerd blijven.
Volgens de heer Ide probeert de staatssecretaris de commissie ervan te overtuigen dat het in casu om een volledige bevoegdheidsoverdracht gaat. Maar de standstill-verplichting blijft steeds gelden. Met andere woorden, de federale « schoonmoeder » is nooit veraf.
Verder wil de heer Ide ook weten of de controlebevoegdheden mee worden overgeheveld. Als er onregelmatigheden worden vastgesteld, wie zal dan ingrijpen en bestraffen ? Wordt de controle door de RKW ook mee overgeheveld ? En wat met de controle door de sociale inspectie ?
Wat het administratief beheer betreft, moet er een samenwerkingsakkoord worden gesloten. Indien dat niet gebeurt, dan ontstaat er een bevoegdheidsvacuüm. Wat wordt hieronder verstaan en wie zal dat beoordelen ? Wat gebeurt er dan ?
Hoe zal de Vlaamse Gemeenschap kunnen beschikken over de gegevens (zoals de sociale status van de ouders) die nodig zijn voor de vaststelling van de kinderbijslag ? Zal hiervoor een bijdrage verschuldigd zijn aan de kruispuntbank ? Werden hierover al afspraken gemaakt ?
De heer Laeremans stelt dat de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie dus de bevoegdheid hebben om de bedragen van de kinderbijslag te wijzigen, maar dat globaal bekeken de bescherming niet aanzienlijk mag veranderen. Wat betekent dat concreet ? Mag een gemeenschap beslissen om de kinderbijslagen met 25 % te doen dalen ?
Spreker onderstreept dat de federale overheid slechts 87,5 % van de financiering voor haar rekening neemt, hetgeen uiteraard grote gevolgen zal hebben voor de kinderbijslag want het gaat hier om aanzienlijke bedragen.
Volgens staatssecretaris Verherstraeten vermengt de heer Laeremans twee debatten, namelijk het debat over de bijzondere financieringswet en het debat over het aandeel van de gemeenschappen in de sanering van de overheidsuitgaven. Dat is niet hetzelfde verhaal. Zowel de bevoegdheid als de middelen inzake gezinsbijslagen worden volledig overgeheveld. Kinderbijslagen mogen alleen aanzienlijk worden verminderd om redenen van algemeen belang. Betwistingen over de invulling van dat algemeen belang worden beslecht door het Grondwettelijk Hof.
De heer Ide vindt het niet logisch dat een volledige bevoegdheidsoverdracht gebonden is aan de verplichting om globaal alles bij het oude te laten. Wijzigingen kunnen enkel worden doorgevoerd wanneer zij door het algemeen belang zijn verantwoord.
Spreker haalt het Franse voorbeeld aan waar de kinderbijslag per gezin beperkt is tot een bepaald aantal kinderen. Hij wijst erop dat de demografie van een regio kan worden gestuurd door middel van de kinderbijslag. Een gelijkaardig beleid zou een serieuze besparing kunnen beteken en middelen vrijmaken voor andere beleidsgebieden, zoals bijvoorbeeld ouderenzorg. Is zoiets mogelijk ? Zo ja, waarom is er dan sprake van een verbod om globaal iets te veranderen ?
De heer Delpérée herinnert eraan dat artikel 22bis van de Grondwet niet de bedoeling heeft een volledige definitie te geven van de rechten van het kind. Het kind geniet alle rechten en vrijheden die in titel II van de Grondwet zijn opgenomen (artikelen 8 tot 32).
In artikel 23 wordt trouwens voortaan ook het recht op sociale zekerheid vastgelegd. Traditioneel onderscheidt men vijf pijlers in de sociale zekerheid. Één van die pijlers is de kinderbijslag.
Staatssecretaris Verherstraeten voegt daaraan toe dat de federale wetgever in het licht van artikel 23 van de Grondwet evenmin kan beslissen om de kinderbijslag af te schaffen. De bevoegdheid die de gemeenschappen binnenkort inzake gezinsbijslagen zullen hebben, is dus even ruim als de bevoegdheid waarover de federale overheid thans beschikt.
De heer Delpérée herinnert eraan dat de Grondwet geen federale norm is. De Grondwet geldt voor het federale, het gemeenschaps- en het gewestelijke niveau.
De heer Ide begrijpt nog steeds niet waarom er dan globaal niets aan de kinderbijslag mag worden gewijzigd.
Staatssecretaris Verherstraeten verduidelijkt nogmaals dat de gemeenschappen, net zoals de federale wetgever nu, de kinderbijslag niet aanzienlijk mogen verminderen, tenzij het algemeen belang dat verantwoordt. Het Grondwettelijk Hof zal een dergelijk decreet aan artikel 23 van de Grondwet toetsen.
De heer Delpérée merkt op dat er altijd maar gesproken wordt over een verlaging van de kinderbijslag. Waarom wordt er nooit aan een verhoging gedacht.
De heer Laeremans begrijpt dat de kinderbijslag tot de sociale zekerheid behoort en dat men een verkregen recht niet zomaar kan afnemen. Maar in welke mate kan er wel iets worden gewijzigd ?
Stel dat de Vlaamse regering voor nieuwgeboren kinderen een beleid wil voeren dat gelijkaardig is aan het Franse systeem en de situatie ongewijzigd laat voor kinderen voor wie al kinderbijslag wordt toegekend. Is dat mogelijk ?
De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat men de problematiek niet individueel maar globaal moet benaderen. Er wordt door de overdracht niet meer afbreuk gedaan aan de autonomie die de gemeenschappen in de toekomst zullen hebben, dan aan die waarover de federale wetgever nu beschikt.
De heer Anciaux sluit zich daarbij aan. De volle bevoegdheid wordt naar de gemeenschappen overgeheveld. Die bevoegdheid ligt vandaag in de handen van de federale overheid. Vandaag kan de federale overheid niet beslissen om bijvoorbeeld de gezinsbijslag af te schaffen. De federale overheid kan daarentegen wel beslissen om een verschuiving door te voeren of om voor de eerste twee kinderen meer kindergeld toe te kennen. Het globale pakket blijft in grote mate, min of meer, behouden. Als een wetgever of een decreetgever hieraan ernstige wijzigingen wil aanbrengen, dan moet dat op basis van het algemeen belang kunnen worden gerechtvaardigd. De meeste regels die vandaag worden uitgevaardigd, moeten trouwens op basis van het algemeen belang gemotiveerd worden. De staatssecretaris heeft verklaard dat de Grondwet één van de toetsstenen is in deze materie, onder controle van het Grondwettelijk Hof. Dat betekent dat wetgeving die strijdig is met het algemeen belang, door het Grondwettelijk Hof zal worden vernietigd. En dat, ongeacht of die wetgeving federaal, gewestelijk of communautair is.
De heer Ide wenst een verduidelijking van het bijzonder vage begrip « min of meer ».
De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, repliceert dat elke regelgeving met algemene kwalificaties werkt. Elk detail of elke casus kan niet bij wet worden geregeld.
De essentie van deze hervorming is dat de standstill reeds bestaat. Wat de definiëring betreft, verwijst hij naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof die van toepassing blijft. Dit houdt in dat de deelstaten in de toekomst kunnen beslissen om de gezinsbijslag te vermeerderen of ongewijzigd te laten. Dat betekent ook dat de deelstaten in de toekomst kunnen beslissen om de gezinsbijslag beperkt te verminderen. Een aanzienlijke vermindering is en zal alleen maar mogelijk zijn indien het algemeen belang dat verantwoordt. Op dit ogenblik is ook de federale overheid aan die verplichting gebonden.
Ten slotte citeert hij de toelichting bij artikel 47 van het voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden (stuk Kamer, nr. 53-2974/1) : « (...) De bepaling van de financiële middelen gaat uit van een basisbedrag dat is vastgesteld op 6 403 683 360 euro voor het begrotingsjaar 2013 en dat overeenstemt met de totale begrotingskredieten voor dat jaar, met inbegrip van het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap. (...) »
De heer Ide dringt aan op een verduidelijking van het concept « aanzienlijke vermindering ». Spreekt men over een miljard of over een miljoen euro ? Wat bedoelt de staatssecretaris hier precies mee ?
De realiteit is dat de cdH jaren geleden heeft geëist dat het recht op kinderbijslag grondwettelijk verankerd zou worden. Met als gevolg dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid nu naar het Grondwettelijk Hof wordt doorgeschoven terwijl het eigenlijk aan de wetgever toekomt om dergelijke beleidskeuzes te maken. Op die manier wordt het Grondwettelijk Hof een soort « superinstituut ».
De heer Laeremans is eveneens van oordeel dat de regering veel macht geeft aan het Grondwettelijk Hof.
De heer Mahoux herinnert eraan dat het Grondwettelijk Hof reeds een belangrijke plaats inneemt in ons institutioneel landschap. De voorgestelde hervorming vloeit voort uit de vaststelling dat de kinderbijslag een belangrijk onderdeel is van ons socialezekerheidssysteem en dat men, wanneer men die bevoegdheid overhevelt naar de deelstaten, moet garanderen dat de hiervoor bestemde budgetten niet krimpen.
Hij zou graag een concreet geval vernemen dat bewijst dat de kinderbijslag stevig verminderd moet worden met het oog op het algemeen belang.
De heer Ide tracht de bevoegdheden aan een concrete toets te onderwerpen. Mag de Vlaamse Gemeenschap bijvoorbeeld de helft van de miljarden die ze zal krijgen, gebruiken voor de organisatie van gratis kinderopvang en ter compensatie de kinderbijslag halveren ?
Volgens de heer Anciaux is dat mogelijk.
Senator Ide stelt het nog extremer : Vlaanderen beslist geen kinderbijslag meer toe te kennen, maar depots op te richten waar pampers, fopspenen, kleren en dergelijke kunnen worden opgehaald. Kan dat?
Volgens de heer Anciaux is dat zonder enige twijfel mogelijk. Er wordt immers nergens bepaald dat er geld moet worden uitgekeerd.
Een andere vraag van de heer Ide betreft de samenwerkingsakkoorden. Hij leest dat er samenwerkingsakkoorden moeten worden gesloten, zowel in de overgangsfase als nadien. In de overgangsfase zijn er samenwerkingsakkoorden tussen de GGC en de gemeenschappen, voor de samenwerkingsakkoorden nadien komt het federale niveau erbij. Waarom dat verschil ? Ook de Raad van State maakte daar een opmerking over. Een tweede samenwerkingsakkoord is bijzonder belangrijk om tot uitvoering te komen vermits het de uitwisseling van administratieve gegevens regelt. Wat als er geen akkoord wordt gesloten omdat de federale overheid bijvoorbeeld een exuberante prijs vraagt voor het gebruik van de Kruispuntbank ? Wordt alles dan uitgesteld ? Kan dat worden aangegrepen om alles op de lange baan te schuiven ?
De heer Verherstraeten antwoordt dat dit tweede probleem bij amendement zal worden verholpen (zie amendement nr. 22 — stuk Senaat, nr. 5-2232/4).
Met betrekking tot de vraag van de heer Mahoux naar de definitie van het begrip algemeen belang verwijst de heer Verherstraeten naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof dat bijvoorbeeld budgettaire redenen als redenen van algemeen belang heeft aanvaard.
Inzake de vragen van de heer Ide wil staatssecretaris Verherstraeten zich niet op glad ijs wagen. Het komt de rechter toe over individuele casussen te oordelen. Het lijkt de heer Verherstraeten echter perfect mogelijk dat een gemeenschap met budgetten schuift, zodat een deel van de middelen bestemd bijvoorbeeld voor de kinderbijslag wordt doorgeschoven naar kinderopvang, of vice versa. Betwistingen daarover zullen door het Grondwettelijk Hof worden beslecht.
De heer Ide merkt op dat men zo op termijn terechtkomt in een « gouvernement des juges ». De wetgever moet weten wat hij wil.
De heer Anciaux meent dat, als de Vlaamse regering zou beslissen om de door de heer Ide geschetste maatregelen te nemen en kan aantonen dat de bijkomende investering in kinderopvang in het algemeen belang is, geen enkele rechter die beslissing zal vernietigen.
De heer Ide stelt tot zijn verbazing vast dat de heer Anciaux eerst twijfelde over de mogelijkheid, maar zijn mening nu blijkbaar herzien heeft nadat de staatssecretaris standpunt heeft ingenomen.
De heer Anciaux verduidelijkt dat een dergelijke beslissing, zonder motivering, moeilijk zou kunnen liggen. De toetsing gaat niet over de maatregel zelf, maar over de vraag of hij al dan niet in het algemeen belang is. Een forse ingreep is mogelijk op voorwaarde dat zij door het algemeen belang is ingegeven. Een regering die over een meerderheid in het Parlement beschikt en stelt dat bepaalde middelen in het belang van de gemeenschap worden overgeheveld om bijvoorbeeld gratis kinderopvang mogelijk te maken, zal niet snel door een rechter worden teruggefloten. Er kunnen natuurlijk wel problemen rijzen wanneer een dergelijke maatregel niet afdoende gemotiveerd is.
De heer Ide meent dat, aan het einde van de rit, het Grondwettelijk Hof nog steeds zal oordelen wat het algemeen belang inhoudt. Dat gaat behoorlijk ver.
De heer Delpérée merkt op dat standstill geen nieuw begrip is. Het is een bestaand juridisch principe dat net zoals het proportionaliteits- of het subsidiariteitsbeginsel door het Grondwettelijk Hof, de Raad van State en het Europees Hof voor de rechten van de mens wordt toegepast.
Spreker kan zich goed voorstellen dat een gemeenschap oordeelt dat bijvoorbeeld de geboortepremie meer belang moet krijgen ten nadele van de kinderbijslag, zonder dat het globale evenwicht wordt verstoord. De gemeenschappen hebben dus een zekere autonomie in de uitoefening van hun bevoegdheden. Men mag er dus niet van uitgaan dat hun bevoegdheden in dezen zouden worden beknot.
Artikel 23, tweede lid, van de Grondwet stelt dat de economische, sociale en culturele rechten worden gewaarborgd door de wet, het decreet of de ordonnantie, rekening houdend met de bevoegdheidsprincipes. Vanaf het ogenblik dat de kinderbijslag tot het bevoegdheidsdomein van de gemeenschappen behoort, behoort de regelgeving dienaangaande toe aan de decreetgever. Er wordt dus een globale overdracht van bevoegdheid gerealiseerd. Er blijft geen soort van immanente federale bevoegdheid.
De heer Deprez onderschrijft de visie van de heer Anciaux. Eenmaal de overdracht gerealiseerd is, zal Vlaanderen alles kunnen doen wat de federale overheid nu doet. De bevoegdheid inzake kinderbijslag wordt volledig overgedragen aan de gemeenschappen. De Vlaamse Gemeenschap zal in haar beleid natuurlijk wel rekening moeten houden met de door de Grondwet en internationale verdragen gewaarborgde rechten. Wil Vlaanderen stommiteiten uithalen, dan kan ze dat, maar dan zal de rechter tussenbeide komen, net zoals die dat nu reeds op federaal niveau kan doen. De Vlaamse Gemeenschap zal dus geen decreet kunnen uitvaardigen dat de kinderbijslag ontzegt aan de Franstaligen in de zes randgemeenten of dat migrantenkinderen geen recht openen op kinderbijslag. Het beginsel van het algemeen belang betekent dat iedereen aan dezelfde norm onderworpen is en dat een verschil in behandeling op een redelijke en objectieve rechtvaardiging gebaseerd moet zijn, met respect voor de Grondwet en het internationaal recht.
Vlaanderen zal dus alles kunnen doen wat België nu kan doen, maar het zal niet kunnen doen wat België nu ook niet kan doen krachtens de Grondwet en het internationaal en supranationaal recht. De vraagstelling van de heer Ide is daarom puur theoretisch.
De heer Ide denkt dat het Grondwettelijk Hof dit verslag ongetwijfeld met grote belangstelling zal doornemen, omdat het misschien wat duidelijkheid zal scheppen over de draagwijdte van het begrip algemeen belang.
Voorts wenst hij te weten of een gemeenschap het kindergeld kan koppelen aan de schoolplicht of aan een bezoek aan Kind & Gezin.
De heer Mahoux meent dat deze vraag moeilijker te beantwoorden is omdat ze van een andere orde is en niets te maken heeft met wat hier wordt besproken. Sommige beslissingen kunnen moeilijk liggen omdat zij als discriminatoir kunnen worden beschouwd. Het voorbeeld van de heer Ide bevat een element dat als discriminatoir zou kunnen worden beschouwd. Dat is natuurlijk een andere reden om een maatregel aan te vechten, maar deze kwestie valt buiten het bestek van de hervorming die hier besproken wordt.
Staatssecretaris Verherstraeten heeft op dit thema al uitvoerig commentaar gegeven. Hij heeft de algemene principes geschetst en verklaard niet aan casuïstiek te willen doen. Concrete geschillen dienen door rechters te worden beslecht. De wetgeving die op federaal, regionaal of communautair niveau wordt uitgevaardigd, kan gelukkig nog altijd door het Grondwettelijk Hof worden getoetst. Die rechterlijke controle zal ook blijven bestaan in de confederale Staat die de N-VA voorstaat.
De heer Ide wijst erop dat de Raad van State in zijn advies bezwaar heeft gemaakt omdat de toewijzing van de gezinsbijslagen aan de GGC in strijd is met artikel 128, § 2, van de Grondwet. Zal dat probleem bij amendement worden aangepakt ?
Staatssecretaris Verherstraeten ontkent dit en verwijst naar de artikelsgewijze bespreking.
Blz. 405:
9. Voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet om het recht op kinderbijslag te waarborgen (ingediend door de dames Vanessa Matz en Freya Piryns, de heren Philippe Mahoux en Dirk Claes, mevrouw Christine Defraigne, de heren Bert Anciaux en Marcel Cheron en mevrouw Martine Taelman), nr. 5-2240/1
De heer Delpérée c.s. dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2240/2) teneinde in de Franse tekst het woord « allocations » te vervangen door het woord « prestations ».
De heer Laeremans dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2240/2) teneinde het enig artikel te doen vervallen.
Zijn partij vraagt zich af wat het nut is van het opnemen in de Grondwet van de gezinsbijslagen. De verankering van de gezinsbijslagen in de Grondwet is bovendien een beperking van de autonomie van de gemeenschappen.
Stemmingen
Amendement nr. 1 van de heer Delpérée c.s. wordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 2 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen."
Tekst geamendeerd door de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, Parl.St. Senaat 2013-2014, nr. 5-2240/4
"Enig artikel
Artikel 23, derde lid, van de Grondwet wordt aangevuld met een punt 6°, luidende :
« 6° het recht op gezinsbijslagen. »"
Verslag namens de Kamercommissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen, Parl. St. Kamer 2012-2013, nr. 53-3201/4
Blz. 52:
"B. Antwoorden van de staatssecretaris
[…]
5. Gezinsbijslagen
Er wordt verwezen naar de besprekingen in de Senaat. Getuige daarvan de meer dan tien bladzijden in het verslag in dit verband, enkel en alleen over de standstill-verplichting die wordt ingeschreven in artikel 23 van de Grondwet.
De staatssecretaris benadrukt het volgende (stuk Senaat, nr. 5-2240/1, blz. 2): “Die bepaling legt de wetgever dus de verplichting op om geen afbreuk te doen aan de rechten die in de wetgeving worden gewaarborgd. De standstill-verplichting impliceert dat twee elkaar in de tijd opvolgende algemene rechtsnormen globaal bekeken een gelijkwaardig niveau van bescherming moeten bieden, waarbij de nieuwe rechtsnorm het bestaande beschermingsniveau niet aanzienlijk kan doen dalen zonder dat redenen van algemeen belang dit zouden verantwoorden.”
Belangrijk hierbij is dat de rechtsnormen globaal bekeken evenwaardig moeten zijn en dat een wijziging kan worden doorgevoerd om redenen van algemeen belang. De standstill-verplichting is niet nieuw in de sociale zekerheid, want reeds van toepassing. Daarom wordt eenieders recht op een minimum aan sociale bescherming grondwettelijk verankerd.
Het is trouwens de ambitie van de institutionele meerderheid om ervoor te zorgen dat de autonomie voldoende ruim is: daarvoor verwezen naar de toelichting en de omvang van de overdracht (zowel werknemers, zelfstandigen, overheidspersoneel en gewaarborgde kinderbijslag; kinderbijslag, geboortepremies, adoptiepremies). Voorbeelden: De kinderbijslag kan dus wel degelijk loonafhankelijk worden gemaakt of, zoals in de geciteerde voorbeelden, niet langer worden toegekend bij inkomens boven 1 miljoen euro. Eventueel kan worden beslist om meer kinderbijslag toe te kennen voor het eerste kind en minder voor de volgende kinderen. De grondwettelijke verankering moet wel steeds gerespecteerd blijven."
Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. 53-3209/2
De tekst aangenomen in plenaire vergadering is dezelfde als de door de Senaat overgezonden tekst (DOC 53 3209/001).
Rechtspraak en adviezen
Grondwettelijk Hof 27 juni 2019, nr. 105/2019
“B.6. Artikel 23, tweede lid en derde lid, 6°, van de Grondwet verplicht de bevoegde wetgever om het recht op gezinsbijslagen te waarborgen en de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht te bepalen.
Die grondwetsbepaling verbiedt die wetgever echter niet machtigingen te verlenen aan de uitvoerende macht, voor zover die machtigingen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de wetgever het onderwerp heeft aangegeven.
Die grondwetsbepaling verplicht de wetgever niet om alle essentiële elementen van het recht op gezinsbijslagen te regelen en verbiedt hem niet om de uitvoerende macht ertoe te machtigen die te regelen.
B.7. Het volstaat te dezen te bepalen dat met de bestaansmiddelen rekening moet worden gehouden, gelet op het niet-contributieve karakter van de gewaarborgde gezinsbijslag. Het aanduiden van bepaalde inkomsten waarmee geen rekening moet worden gehouden bij de raming van de bestaansmiddelen, mag de wetgever aan de Koning opdragen.
B.8. Zowel in het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag (B.3), als in het stelsel van het recht op maatschappelijke integratie (B.4) en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen (B.5) draagt de wetgever de Koning op te bepalen met welke inkomsten geen rekening wordt gehouden bij de raming of berekening van de bestaansmiddelen.
Het gegeven dat de wetgever in het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen de Koning daarenboven opdraagt de regels te bepalen volgens welke het al dan niet belegd roerend kapitaal voor de vaststelling van de bestaansmiddelen in rekening wordt gebracht, terwijl een dergelijke uitdrukkelijke opdracht ontbreekt in het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag, doet op zichzelf geen verschil in behandeling of beperking van het eigendomsrecht ontstaan.
Wanneer onzekerheid zou bestaan over de wijze waarop bepaalde bestaansmiddelen in rekening worden gebracht voor de vaststelling van de bestaansmiddelen, vloeit die onduidelijkheid niet voort uit de in het geding zijnde bepaling, maar uit de tenuitvoerlegging daarvan.”
Grondwettelijk Hof 5 december 2019, nr. 198/2019
“B.19.2. Artikel 23 van de Grondwet bevat inzake het recht op gezinsbijslagen een standstill-verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving, in aanzienlijke mate vermindert zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.
Die verplichting kan echter niet zo worden begrepen dat ze elke wetgever, in het raam van zijn bevoegdheden, de verplichting oplegt om niet te raken aan de nadere regels van de gezinsbijslagen. Zij verbiedt hem om maatregelen aan te nemen die, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang, een aanzienlijke achteruitgang zouden betekenen van het in artikel 23, derde lid, 6°, gewaarborgde recht, maar zij ontzegt hem niet de bevoegdheid om te oordelen hoe dat recht op de meest adequate wijze wordt gewaarborgd.
B.19.3. Het inschrijven van het recht op gezinsbijslagen in artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet is bedoeld om te verhinderen dat een eventuele aanzienlijke vermindering van het recht op gezinsbijslag zou kunnen worden verantwoord door een verwijzing naar een compensatie door andere maatregelen op het vlak van sociale zekerheid of inkomensbeleid, « behalve als die maatregelen specifiek gericht zijn op de last die de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen inhouden voor de gezinnen » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2240/1, p. 2).
B.20. Voor de « combinatiegezinnen » blijven de kinderen geboren vóór 1 januari 2019 recht geven op de vroegere federale kinderbijslagregeling (artikel 209, § 2,) terwijl de kinderen geboren vanaf 1 januari 2019 recht geven op de nieuwe gezinsbijslagregeling (artikel 228).
Voor kinderen geboren vóór 1 januari 2019 geldt het uitgangspunt dat « geen enkel gezin tijdens de overgangsperiode minder gezinsbijslagen ontvangt dan het kreeg onder de vroegere federale regeling. De regeling wordt voor de gezinnen en hun rechtgevende kinderen als het ware bevroren op 31 december 2018 » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1450/1, p. 9).
Hieruit volgt dat voor geen enkel kind persoonlijk een lager bedrag geldt dan het bedrag dat gold op het moment van de inwerkingtreding van de nieuwe regeling.
B.21. Dit houdt echter eveneens in dat gezinnen met kinderen die onder de oude regeling vallen, voor bijkomende kinderen geboren na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling, in bepaalde gevallen een lager bedrag ontvangen dan wat ze hadden ontvangen indien ook voor die kinderen de oude regeling van toepassing zou zijn. Zelfs indien dit zou worden ervaren als een aanzienlijke achteruitgang, dan nog zou die worden verantwoord door redenen van algemeen belang. Naast de overwegingen die reeds werden vermeld in het kader van het eerste middel, blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat de vraag of het voor een bepaald gezin voordeliger is om onder de oude dan wel de nieuwe regeling te vallen, afhankelijk is van een groot aantal variabelen (ibid., p. 35). Bovendien zijn die variabelen op hun beurt onderhevig aan mogelijke evoluties, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om in een overgangsregeling te voorzien waarbij voor elk gezin op elk moment de meest voordelige regeling wordt gewaarborgd. De keuze voor een overgangsregeling die waarborgt dat kinderen voor wie de oude regeling reeds van toepassing was, in elk geval geen nadeel ondervinden van de invoering van de nieuwe regeling, schendt artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet, niet.”
Grondwettelijk Hof 19 januari 2023, nr. 7/2023
“B.9.1. De ordonnantie van 25 april 2019 legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van het « recht op gezinsbijslagen » dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.
Zoals de andere « economische en sociale rechten » vermeld in artikel 23, derde lid, van de Grondwet dient het « recht op gezinsbijslag » te worden gewaarborgd teneinde ieder in staat te stellen « een menswaardig leven te leiden », zoals vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Grondwet.
B.9.2. Het « recht op gezinsbijslagen » is het recht om van de bevoegde overheid een financiële bijdrage te verkrijgen die op zijn minst gedeeltelijk de kosten van onderhoud en opvoeding van een kind compenseert (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2240/1, p. 2; ibid., 2013-2014, nr. 5-2232/5, pp. 91-92).
B.10. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 25 april 2019 werd noch de in artikel 4, 1°, van die ordonnantie vermelde woonplaatsvoorwaarde, noch het in B.6 beschreven verschil in behandeling verantwoord.
B.11. In zoverre zij het recht van een kind op kinderbijslag afhankelijk maakt van de inschrijving van dat kind in de bevolkingsregisters, heeft die voorwaarde tot gevolg dat een kind op wie de ordonnantie van 25 april 2019 van toepassing kan zijn en dat daadwerkelijk en hoofdzakelijk in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad verblijft en dat niet kan worden gekoppeld aan een van de gezinsbijslagstelsels die van toepassing zijn in de andere gewesten van het Rijk, het recht op gezinsbijslag kan worden ontnomen dat is erkend bij artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.”
Advies 62.258/1 van de Raad van State van 8 december 2017 over een voorontwerp van Vlaams decreet 'tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid', Parl.St. Vlaams Parlement 2017-2018, nr. 1450/1
Blz. 429:
"Algemene opmerking: Artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet
15. De regeling van de gezinsbijslagen moet in overeenstemming zijn met de artikelen 22bis en 23 van de Grondwet, al dan niet gelezen in samenhang met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel (artikelen 10 en 11 van de Grondwet). Om na te gaan of het ontwerp hieraan voldoet, wordt het grondwettelijk kader waaraan getoetst moet worden, toegelicht (randnummers 16 tot 18). Na de beschrijving van het ontwerp (randnummer 19), wordt het ontwerp getoetst aan artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet juncto het gelijkheidsbeginsel, eerst op algemene wijze (randnummer 20) en vervolgens aan de hand van twee specifieke aspecten van de regeling, namelijk inzake de universele participatietoeslagen (randnummer 21.1) en inzake de overgangsregeling (randnummer 21.2). In randnummer 22 wordt het ontwerp getoetst aan de standstill-werking van artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet.
Grondwettelijk kader
16. Artikel 22bis, derde lid, van de Grondwet bepaalt dat elk kind recht heeft op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat het belang van het kind de eerste overweging is bij elke beslissing die het kind aangaat.
17.1. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de onderscheiden wetgevers, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten onder meer het recht op gezinsbijslagen. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt niet wat die rechten, waarvan enkel het beginsel wordt uitgedrukt, impliceren, waarbij elke wetgever ermee is belast die rechten te waarborgen, overeenkomstig het tweede lid van dat artikel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten.
Volgens de parlementaire voorbereiding bij de herziening van artikel 23 van de Grondwet in 2014, kan het recht op gezinsbijslagen worden omschreven als het recht van eenieder en ten aanzien van alle kinderenVoetnoot 60 van het geciteerd advies : Zie verklaring van de bevoegde staatssecretaris, Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1532/3, 59. “om ten laste van de bevoegde overheid een bijdrage te ontvangen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen”. Voetnoot 61 van het geciteerd advies : Toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet om het recht op kinderbijslag te waarborgen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-2240/1, 2-3. Dit stemt overeen met de door de bijzondere wetgever gewilde bevoegdheidsoverdracht waarbij “de toekenning van gezinsbijslagen [ertoe strekt] bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Ze biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het zich uitbreidt.” Zie sub 3.1.
17.2. Artikel 23 van de Grondwet bevat inzake het recht op gezinsbijslagen een standstill-verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat geboden wordt door de van toepassing zijnde wetgeving, in aanzienlijke mate vermindert zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.Voetnoot 62 van het geciteerd advies : GwH 13 oktober 2016, nr. 130/2016, B.15.1
Hieruit vloeit voort dat om over de eventuele schending, door een wetskrachtige norm, van het standstill-effect van artikel 23 van de Grondwet te oordelen, de situatie van de adressaten van die norm moet worden vergeleken met hun situatie onder de gelding van de vroegere wetgeving.Voetnoot 63 van het geciteerd advies : GwH 28 juli 2006, nr. 123/2006, B.14.3.; GwH 1 september 2008, nr. 132/2008, B.9.
De standstill-verplichting kan volgens het Grondwettelijk Hof niet zo worden begrepen dat ze elke wetgever, in het raam van zijn bevoegdheden, de verplichting oplegt om niet te raken aan de voorwaarden van het door artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde recht. Zij verbiedt hun om maatregelen aan te nemen die een aanzienlijke achteruitgang zouden betekenen van het in artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde recht, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang, maar zij ontzegt hun niet de bevoegdheid om te oord