Wetshistoriek

Ingevoegd bij de grondwetsherziening van 23 maart 2000 (BS 25 mei 2000).

Tweede lid vervangen door tweede tot vijfde lid bij de grondwetsherziening van 22 december 2008 (BS 29 december 2008).

Lees meer

Rechtspraak en adviezen

Concordantie met internationale normen

Grondwettelijk Hof 8 juni 2023, nr. 89/2023

“B.5.2.1. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt :

« Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

B.5.2.2. Het vierde lid van die bepaling, dat verwijst naar het belang van het kind, is, zoals het tweede, derde en vijfde lid, het resultaat van de grondwetsherziening van 22 december 2008, die ertoe strekte de grondwettelijke erkenning van de kinderrechten te verruimen tot wat de essentie uitmaakt van het Verdrag inzake de rechten van het kind (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-265/3, p. 41).

B.5.2.3. Artikel 3, lid 1, van dat Verdrag bepaalt :

« Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging ».

B.5.2.4. In zoverre artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind oplegt dat het hogere belang van het kind de eerste overweging is bij elke beslissing met betrekking tot dat kind, heeft die bepaling een draagwijdte die analoog is aan artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet, waarvan de toetsing tot de bevoegdheid van het Hof behoort. Het Hof houdt aldus rekening met die in de eerste, tweede, derde en zesde prejudiciële vraag vermelde verdragsbepaling.”

Zie, in dezelfde zin:

Grondwettelijk Hof 7 februari 2019, nr. 19/2019, B.10.2

Lees meer

Grondwettelijk Hof 29 oktober 2015, nr. 153/2015

“B.11.3. Het tweede tot het vierde lid van artikel 22bis van de Grondwet zijn ingevoegd bij de grondwetsherziening van 22 december 2008, die ertoe strekte de grondwettelijke erkenning van de kinderrechten te verruimen tot wat de essentie uitmaakt van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Die leden hebben tot doel « de klemtoon [te leggen] op de positie van het kind in de samenleving, alsook op zijn recht van meningsuiting » en in de eerste plaats moeten zij « een brug slaan tussen de Grondwet en het Verdrag inzake de rechten van het kind » (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-0175/005, pp. 6 en 7).

Zowel artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet als artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind verplichten alle instellingen die maatregelen nemen betreffende kinderen om in de eerste plaats het belang van het kind in aanmerking te nemen. Artikel 22bis, vijfde lid, van de Grondwet geeft de bevoegde wetgever overigens de opdracht te waarborgen dat het belang van het kind de eerste overweging is. Bij het bepalen van wat in het belang van het kind is, dient, onder meer, rekening te worden gehouden met de mening van het kind « in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen » (artikel 22bis, tweede lid, van de Grondwet).»

Zie, in dezelfde zin : 

Advies 70.506/2 van de Raad van State van 15 december 2021 over een wetsvoorstel ‘tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een verbod op systematisch geweld tussen ouders en kinderen’ (Parl.St., Kamer, 2020-2021, nr. 55‑1840/001), Parl.St., Kamer, 2021-2022, nr. 55‑1840/002​​​​​​​.​​​​​​​

Lees meer

Grondwettelijk Hof 24 september 2020, nr. 117/2020

“B.3.5. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt :

« Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

Artikel 24 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt :

« 1. Elk kind heeft, zonder onderscheid naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom of geboorte, recht op die beschermende maatregelen van de zijde van het gezin waartoe het behoort, de gemeenschap en de Staat, waarop het in verband met zijn status van minderjarige recht heeft.

2. Elk kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en krijgt een naam.

3. Elk kind heeft het recht een nationaliteit te verwerven ».

Artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt :

« 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn welzijn, rekening houdende met de rechten en plichten van zijn ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.

3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht ».

Artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt :

« 1. Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in hen betreffende aangelegenheden wordt in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid passend belang gehecht.

2. Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind een essentiële overweging.

3. Ieder kind heeft het recht, regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist ».”

Lees meer

Grondwettelijk Hof 21 april 2022, nr. 58/2022

“B.3.1. Artikel 22bis, tweede lid, van de Grondwet bepaalt :

« Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen ».

B.3.2. Artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt :

« 1. De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid.

2. Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht ».

[…]

B.5.3. In zoverre artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind aan kinderen het recht verleent hun eigen mening te uiten in alle hen betreffende aangelegenheden, heeft het een draagwijdte die analoog is aan artikel 22bis, tweede lid, van de Grondwet, waarvan de toetsing tot de bevoegdheid van het Hof behoort. Het Hof houdt aldus rekening met die in de prejudiciële vraag vermelde verdragsbepaling.”

Lees meer
Recht op eerbiediging van de morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit (Art. 22bis, lid 1)

Grondwettelijk Hof 29 oktober 2015, nr. 153/2015

“B.11.1. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt :