Annotaties van Toegevoegd aan de afdruklijst
uit: Wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap
Wetshistoriek
Ingevoegd bij de wet van 7 april 2023 (BS 19 april 2023)
Parlementaire voorbereiding
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, wat de beëindiging van het parlementair mandaat door ontslagneming betreft, Parl.St. Senaat 2022-2023, nr. 7-387/1
Blz. 1:
“TOELICHTING
Op 21 mei 2019 heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens ( hierna het Hof) uitspraak gedaan in de zaak G.K. tegen België Zie het arrest nr. 58302/10 en de afwijkende mening van een rechter: https://hudoc.echr.coe.int/eng#{%22itemid%22:[%22001-193075%22]} (Franse tekst). De zaak betrof de klacht van G.K. dat zij op onrechtmatige wijze – onder druk – haar zetel in de Belgische Senaat had moeten opgeven Zie voor een uitvoerig relaas van de feiten: §§ 5 tot 21 van het arrest nr. 58302/10.. België werd veroordeeld omdat de beslissing van de Senaat over het ontslag van de verzoekster als senator niet met voldoende waarborgen was omkaderd om het risico van willekeur uit te sluiten. Enerzijds beschikte de Senaat, door het ontbreken van voldoende nauwkeurige Belgische rechtsregels betreffende (de aanvaarding van) het ontslag uit een parlementair mandaat, over een al te ruime beoordelingsbevoegdheid. Anderzijds genoot de verzoekster bij de behandeling van haar zaak door de Senaat niet de vereiste procedurele waarborgen om haar tegen het risico van een willekeurige beslissing te beschermen.
De eerste grond voor de veroordeling verplicht België werk te maken van voldoende nauwkeurige rechtsregels met betrekking tot het ontslag van parlementsleden. Daarbij moet in het bijzonder de kwestie worden geregeld of een ontslag onmiddellijke uitwerking heeft en bijgevolg niet kan worden ingetrokken, dan wel of een ontslag pas onherroepelijk wordt nadat de plenaire vergadering het heeft aanvaard «En particulier, la Cour relève que, contrairement à ce qu’allègue le gouvernement, il n’ était pas déterminé si la démission produisait par elle-même ses effets et était irrévocable ou si elle ne devenait irrévocable qu’après l’approbation de celle-ci par l’assemblée plénière.» (§ 58 van het arrest).. Het is immers op dit punt dat het Hof verwees naar uiteenlopende precedenten in de verschillende parlementen en vaststelde dat noch de wet, noch het reglement van de Senaat in een regeling voorzag.
De tweede grond voor de veroordeling betreft de vaststelling van het Hof dat de verzoekster bij de beslechting van het geschil over haar ontslag als senator onvoldoende procedurele waarborgen genoot. Die vaststelling hangt nauw samen met het feit dat het geschil, met toepassing van artikel 48 van de Grondwet, binnen het kader van het onderzoek van de geloofsbrieven moest worden beslecht De verzoekster had in de periode tussen haar ontslag en de eerstvolgende plenaire vergadering een vordering in kort geding ingesteld om te laten vaststellen dat haar ontslag was aangetast door een wilsgebrek en dat de Senaat bijgevolg haar opvolger niet mocht installeren. Die vordering werd afgewezen, omdat de beslissing over de geldigheid van het ontslag van een senator volgens de rechter deel uitmaakte van het onderzoek van de geloofsbrieven van haar opvolger, dat tot de exclusieve bevoegdheid van de Senaat behoorde (artikel 48 van de Grondwet)., dat wil zeggen door de Senaat zelf en zonder dat tegen zijn beslissing een beroep mogelijk was. Op het vlak van de procedurele waarborgen valt de uitvoering van het arrest G.K. dan ook in belangrijke mate samen met de verbintenis van België om, na de uitspraak van het Hof in de zaak Mugemangango Zie het arrest nr. 310/15 van 10 juli 2020: https://hudoc.echr.coe.int/eng#{%22tabview%22:[%22document%22],%22itemid%22:[%22001-203935%22]}
(Franse tekst)., een procedure inzake het onderzoek van de geloofsbrieven uit te werken die beantwoordt aan de mensenrechtelijke minimumvereisten. De waarborgen inzake onpartijdigheid en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel die in de procedure voor de behandeling van verkiezingsgeschillen moeten worden ingebouwd, behoren immers net zo goed te gelden voor een parlementslid dat de rechtsgeldigheid of de gevolgen van zijn ontslag betwist.
Het Comité van ministers van de Raad van Europa, dat toezicht houdt op de uitvoering van de arresten door de veroordeelde lidstaten, heeft die samenhang uitdrukkelijk bevestigd. In juni 2022 besliste het Comité «de joindre cette affaire [tenuitvoerlegging van het arrest G.K.] à l’affaire Mugemangango dès lors que certaines mesures d’exécution apparaissent semblables et pourraient être adoptées de manière conjointe ou parallèle dans le règlement des assemblées».
Wat de tenuitvoerlegging van dit aspect van het arrest G.K. betreft, kan dan ook worden verwezen naar de diverse initiatieven om de ruimere problematiek van het onderzoek van de geloofsbrieven aan te pakken in afwachting van een herziening van artikel 48 van de Grondwet Onder meer de beslissing van de Conferentie van voorzitters van de parlementaire assemblees van 21 april 2022 om een specifieke werkgroep op te richten die de wijziging van de reglementen van de parlementaire vergaderingen moet voorbereiden om de regeling inzake de geldigverklaring van de kiesverrichtingen in overeenstemming te brengen met de uit het arrest Mugemangango voortvloeiende vereisten..
In afwachting van een globale regeling over de procedurele waarborgen waarmee jurisdictionele beslissingen van parlementaire assemblees moeten worden omkleed, kan België nu reeds werk maken van de uitvoering van het eerste onderdeel van de veroordeling (de verplichting om in voldoende nauwkeurige rechtsregels te voorzien). Daarbij gaat de voorkeur naar een uniforme regeling van het ontslag van parlementsleden uit de (verschillende) assemblees waar zij (tegelijkertijd) deel van (kunnen) uitmaken. Een gemeenschappelijke regeling biedt een antwoord op de vaststelling van het Hof dat uiteenlopende praktijken en precedenten in de assemblees tot onduidelijkheid leidden over de (al dan niet) onmiddellijke uitwerking van een ontslag.
Op haar vergadering van 9 februari 2021 heeft de Conferentie van de voorzitters van de parlementaire assemblees dan ook een ambtelijke interparlementaire werkgroep opgericht met de opdracht concrete voorstellen uit te werken voor een uniforme ontslagregeling voor parlementsleden. In zijn rapportering aan het Comité van ministers over de uitvoering van het arrest G.K. (opvolgingsverslagen van 7 juni 2021 en 23 maart 2022) verwees België ook uitdrukkelijk naar de werkzaamheden van de werkgroep:
«Le groupe de travail […] a pour mission de «formuler des propositions concrètes en vue d’un régime uniforme de démission des parlementaires » en se fondant sur les règles et pratiques existantes dans les différentes assemblées. Il est prévu que les aspects suivants pourront être abordés: l’ intégration du régime dans la législation ou dans les règlements des assemblées parlementaires, les conditions de forme, la question de l’acceptation éventuelle, l’effet immédiat ou la possibilité de rétraction.»
De interparlementaire werkgroep heeft voorstellen uitgewerkt en voorgelegd aan de Conferentie van de voorzitters, die op haar vergadering van 5 juli 2022 met de voorgestelde teksten heeft ingestemd en daarbij heeft verduidelijkt dat een ontslag hoe dan ook geen terugwerkende kracht mag hebben. De Conferentie heeft de voorzitster van de Senaat opgeroepen om voorstellen van wet met die strekking in te dienen.
Dit wetsvoorstel legt de basisregels vast voor de ontslagregeling van de leden van Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Hiertoe worden in de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap nieuwe bepalingen ingevoegd. Die bepalingen regelen enerzijds de vormvoorschriften voor het ontslag, en anderzijds de uitwerking en de mogelijkheid tot intrekking van het ontslag.
Het wetsvoorstel moet samen worden gelezen met het voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, wat de beëindiging van het parlementair mandaat door ontslagneming betreft (doc. Senaat, nr. 7-386/1), en het wetsvoorstel tot wijzing van artikel 234 van het Kieswetboek, wat de beëindiging van het parlementair mandaat door ontslagneming betreft (doc. Senaat, nr. 7-388/1).
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
Dit artikel bepaalt de grondwettelijke bevoegdheidsgrondslag van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft betrekking op de wetten met betrekking tot de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan en regelt aldus een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 4°, van de Grondwet.
Artikelen 2
De eerste paragraaf van deze artikelen heeft betrekking op de vormvoorschriften voor het ontslag.
Het ontslag moet met voldoende rechtszekerheid op ondubbelzinnige wijze kenbaar worden gemaakt.
Het ontslag wordt schriftelijk gegeven. Het meest voor de hand liggende instrument is een gedagtekende en ondertekende brief, maar de bepaling biedt ook de mogelijkheid om het ontslag op een andere wijze mee te delen (bijvoorbeeld per e-mail), op voorwaarde dat de identiteit van het betrokken parlementslid en de datum van het ontslag duidelijk kunnen worden vastgesteld.
Het ontslag wordt meegedeeld aan de voorzitter van de betrokken assemblee. De voorzitter moet hier worden begrepen als het orgaan van een parlement dat bevoegd is om een dergelijk document in ontvangst te nemen. Het lijkt overbodig om in een afzonderlijke bepaling te voorzien voor uitzonderlijke situaties waarbij een ontslag wordt gegeven buiten de zitting, bij ontstentenis van een voorzitter of door de voorzitter zelf. In de praktijk kunnen bestaande wettelijke of specifieke reglementaire regelingen aangeven wie in dergelijke gevallen de bevoegdheid van de voorzitter overneemt (griffier, ondervoorzitter, enz.).
De tweede paragraaf heeft betrekking op de uitwerking van het ontslag en de mogelijkheid om het ontslag in te trekken.
Het ontslag van een parlementslid heeft onmiddellijke uitwerking. Er is geen enkele bijkomende handeling (aanvaarding, bevestiging, enz.) vereist opdat het ontslag rechtsgevolgen zou hebben. In het bijzonder is niet vereist dat de plenaire vergadering kennisneemt van het ontslag, laat staan het ontslag aanvaardt, opdat het uitwerking zou krijgen. Indien in de ontslagbrief een latere datum wordt vermeld waarop het ontslag ingaat («Ik neem ontslag met ingang van [datum]»), heeft het ontslag op die datum «onmiddellijke uitwerking».
Een bijzondere situatie is die waarin een parlementslid met onmiddellijke ingang ontslag neemt, maar (de voorzitter van) het parlement de mededeling van dat ontslag niet op dezelfde dag ontvangt. In die situatie heeft het ontslag uitwerking op de dag waarop het parlement de ontslagbrief ontvangt. Aldus wordt uitgesloten dat een ontslag terugwerkende kracht kan hebben. Indien het voor het parlementslid belangrijk is onmiddellijk ontslag te kunnen nemen, is het met de bestaande communicatiemiddelen geen probleem ervoor te zorgen dat (de voorzitter van) het parlement de mededeling van dat ontslag nog dezelfde dag ontvangt.
Eens het ontslag uitwerking heeft gehad, kan het niet meer worden ingetrokken. In het arrest G.K. laakte het Hof de onduidelijkheid in de Belgische regeling over de vraag of een parlementslid dat ontslag heeft genomen, daarop kan terugkomen zolang de plenaire vergadering geen kennis heeft genomen van het ontslag. Die onduidelijkheid wordt met deze bepaling weggewerkt: het antwoord is negatief.
Een intrekking van het ontslag is enkel denkbaar wanneer het ontslag nog geen uitwerking heeft gekregen, dat wil zeggen wanneer de datum met ingang waarvan het ontslag wordt gegeven, nog niet is bereikt.
Voor de volledigheid dient nog te worden vermeld dat de problematiek van de intrekking van het ontslag (het parlementslid wenst terug te komen op het ontslag) duidelijk dient te worden onderscheiden van de problematiek van de betwisting van het ontslag (het parlementslid vecht de geldigheid van het ontslag aan wegens een wilsgebrek). Wat de mogelijkheid om een ontslag in te trekken betreft, is België door het Europees Hof veroordeeld omdat de regelgeving op dat punt volgens het Hof onvoldoende nauwkeurig was. Voor dat aspect van de veroordeling wordt in het voorstel een oplossing uitgewerkt. Wat de mogelijkheid om de geldigheid van een ontslag te betwisten betreft, is het probleem niet het ontbreken van voldoende duidelijke Belgische regelgeving (het staat naar Belgisch recht vast dat de geldigheid van een ontslag kan worden aangevochten – ook nadat het uitwerking heeft gekregen – en dat een ontslag dat door een wilsgebrek is aangetast, nietig is), maar het ontbreken van procedurele waarborgen wanneer het geschil door het parlement zelf wordt beslecht. Zoals hierboven uitgelegd, moet dat probleem worden opgelost in het kader van de globale hervorming van de Belgische regeling inzake het onderzoek van de geloofsbrieven.
WETSVOORSTEL
[…]
Art. 2
Titel III, hoofdstuk II, afdeling I, onderafdeling I, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap wordt aangevuld met een artikel 14ter, luidende:
« Art. 14ter. § 1 . Een lid van het Parlement dat ontslag neemt, stelt het Parlement daarvan in kennis door middel van een geschrift, gericht aan de voorzitter.
§ 2. Het ontslag heeft uitwerking op de dag waarop het Parlement de ontslagbrief ontvangt of op een latere datum, indien het lid dit zo aangeeft in de ontslagbrief.
Indien het ontslag op een latere datum uitwerking heeft, kan het tot de dag vóór die datum worden ingetrokken door middel van een geschrift, gericht aan de voorzitter.»”
Gemotiveerd advies van het Parlement van de Duitstalige gemeenschap, Parl.St. Senaat 2022-2023, nr. 7-387/2
Blz. 3:
“(Vertaling)
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft het volgende aangenomen:
Op 17 november 2022 ontving het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, met toepassing van artikel 78 van de wet van 31 december 1983, het verzoek van de Voorzitter van de Senaat om een met redenen omkleed advies betreffende het in de titel vermelde wetsvoorstel Zie document 239 (2022-2023) nr. 1..
OVER HET INGEDIENDE WETSVOORSTEL
Het Parlement verwelkomt het initiatief van het onderhavige wetsvoorstel tot vaststelling van een uniforme regeling inzake de beëindiging van een parlementair mandaat door ontslagneming.
Concluderend is het Parlement er voorstander van het ter raadpleging voorgelegde wetsvoorstel aan te nemen.
DOOR HET PARLEMENT VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP AANGENOMEN.”
Verslag namens de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, Parl.St. Senaat 2022-2023, nr. 7-386/2
Blz. 3:
“I. INLEIDING
De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft de drie wetsvoorstellen die het voorwerp zijn van dit verslag tijdens haar vergadering van 16 december 2022 onderzocht.
Aangezien het voorstel 7-387/1 een wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap betreft, werd het vooraf voor gemotiveerd advies voorgelegd aan het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, in overeenstemming met artikel 78 van diezelfde wet.
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft zijn advies per post overgezonden aan de voorzitster op 13 december 2022 (doc. Senaat, nr. 7-387/2).
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW D’HOSE, INDIENSTER VAN HET VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET EN VAN DE TWEE GEWONE WETSVOORSTELLEN
Het voorstel van bijzondere wet nr. 7-386/1 en de twee wetsvoorstellen nrs. 7-387/1 en 7/388/1 vloeien voort uit de werkzaamheden van de ambtelijke interparlementaire werkgroep, opgericht door de Conferentie van de voorzitters van de parlementaire assemblees op 9 februari 2021 met als doel concrete voorstellen te formuleren met het oog op een uniform stelsel voor het ontslag van parlementsleden.
De werkgroep werd samengesteld na de veroordeling van België door het Europees Hof voor de rechten van de mens op 21 mei 2019 in de zaak G.K. tegen België omdat de beslissing van de Senaat over het ontslag van de verzoekster uit haar mandaat als senator onvoldoende waarborgen bood om het risico van willekeur uit te sluiten. De voorstellen beogen nauwkeurige rechtsregels uit te vaardigen betreffende (de aanvaarding van) het ontslag uit een parlementair mandaat. De bepalingen regelen enerzijds de vormvoorschriften voor het ontslag, en anderzijds de uitwerking en de mogelijkheid tot intrekking van het ontslag.
Het voorstel van bijzondere wet is van toepassing op de leden van het Parlement van de Franse Gemeenschap, van het Waals Parlement en van het Vlaams Parlement enerzijds, en op de leden van het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest anderzijds. Het wetsvoorstel nr. 7-387/1 is van toepassing op de leden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap terwijl het wetsvoorstel nr. 7-388/1 tot wijziging van artikel 234 van het Kieswetboek de grondregels bepaalt van het ontslagstelsel van de leden van de Senaat en van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Anciaux steunt de voorstellen maar merkt op dat ze, hoewel ze beantwoorden aan de vraag van het Europees Hof van de rechten van de mens, niet het geval van gedwongen ontslag regelen, wat zich al meer dan eens heeft voorgedaan, ook al is daaraan weinig ruchtbaarheid gegeven. Het lid vermeldt in het bijzonder het geval van een FDF-volksvertegenwoordiger in Leuven, waarvan men nooit had verwacht dat hij verkozen zou worden en die men bijgevolg letterlijk gedwongen heeft om ontslag te nemen.
Het is vrij onrustwekkend dat een dergelijke situatie zich nog kan voordoen. Daarom vraagt de heer Anciaux na te denken over het inbouwen van garanties om te verzekeren dat een ontslag vrijwillig is. In dat opzicht biedt de huidige situatie een comfortabel voordeel aangezien het mogelijk is om tot de plenaire vergadering terug te komen op die beslissing om ontslag te nemen. Met de voorliggende voorstellen wordt een heldere en uniforme procedure ingevoerd, maar ze nemen de vrees van de heer Anciaux voor misbruik van de procedure niet weg.
De heer Vanlouwe steunt de voorstellen eveneens. Hij geeft een ander voorbeeld waarbij door de apparentering in de toen nog niet-gesplitste provincie Brabant een Vlaamse verkozene, – Toon Van Overstraeten, een lid van de Volksunie – een zetel van senator toebedeeld had gekregen in het arrondissement Nijvel. Hoewel hij zijn mandaat wenste uit te oefenen in de Waalse Gewestraad, werd hij quasi manu militari gedwongen eraan te verzaken. Bij gebrek aan een wettelijke procedure heeft men ervoor gezorgd, op een onwettelijke en ongepaste wijze, dat die persoon zijn mandaat niet kon opeisen. De voorliggende voorstellen lossen niet alles op, maar er zal op zijn minst voortaan een duidelijke procedure zijn.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN
[…]
B. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, wat de beëindiging van het parlementair mandaat door ontslagneming betreft, nr. 7-387/1
De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder verdere bespreking eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
[…]
V. STEMMING OVER HET GEHEEL
[…]
Het wetsvoorstel nr. 7-387 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.”
Tekst aangenomen door de Senaat en overgezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers, Parl.St. Kamer 2022-2023, nr. 55-3159/001
“Art. 2
Titel III, hoofdstuk II, afdeling I, onderafdeling I, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap wordt aangevuld met een artikel 14ter, luidende:
« Art. 14ter. § 1 . Een lid van het Parlement dat ontslag neemt, stelt het Parlement daarvan in kennis door middel van een geschrift, gericht aan de voorzitter.
§ 2. Het ontslag heeft uitwerking op de dag waarop het Parlement de ontslagbrief ontvangt of op een latere datum, indien het lid dit zo aangeeft in de ontslagbrief.
Indien het ontslag op een latere datum uitwerking heeft, kan het tot de dag vóór die datum worden ingetrokken door middel van een geschrift, gericht aan de voorzitter.»”
Tekst aangenomen door de plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, Parl.St. Kamer 2022-2023, nr. 55-3159/004
“De tekst aangenomen door de plenaire vergadering is dezelfde als de tekst van het ontwerp van bijzondere wet (zie DOC 55 3159/001).”