Annot. Art. 10bis | Art. 10bis. |
| Het mandaat als lid van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is onverenigbaar met volgende ambten of mandaten : |
| 1° lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers; |
| 2° senator overeenkomstig artikel 67, § 1, 1°, 2°, 3°, 4°, 6° en 7° van de Grondwet; |
| 3° federaal minister of staatssecretaris; |
| 4° provinciegouverneur, vice-gouverneur, adjunct van de gouverneur, provinciegriffier; |
| 5° arrondissementscommissaris; |
| 6° titularis van een ambt van de rechterlijke orde; |
| 7° staatsraad, assessor van de afdeling wetgeving of lid van het auditoraat van het coördinatiebureau of van de griffie van de Raad van State; |
| 8° rechter, referendaris of griffier bij het Grondwettelijk Hof ; |
| 9° militair in actieve dienst, met uitzondering van de reserve-officieren die weder zijn opgeroepen en van de dienstplichtigen; |
| 10° met uitzondering van de personen vermeld in artikel 10, personeelslid dat rechtstreeks onder het gezag van het Parlement of de regering staat; het decreet kan daarover een stelsel van politiek verlof organiseren; |
| 11° lid van het Rekenhof; |
| 12° lid van de Regering; |
| 13° lid van de Waalse Regering of lid van de Franse Gemeenschapsregering; |
| 14° burgemeester. |
| Het mandaat van lid van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap kan worden gecumuleerd met ten hoogste één bezoldigd uitvoerend mandaat. |
| Als bezoldigde uitvoerende mandaten in de zin van het vorige lid worden beschouwd : |
| 1° het mandaat van schepen en van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn, ongeacht het daaraan verbonden inkomen; |
| 2° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat meer bevoegdheid verleent dan het loutere lidmaatschap van de algemene vergadering of van de raad van bestuur van die instelling en ongeacht het daaraan verbonden inkomen; |
| 3° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat een maandelijks bruto belastbaar inkomen oplevert van minstens 20 000 frank. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. |
| Het Parlement kan bij decreet de bepalingen in het eerste lid, 12° en 13°, wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. |
| Het Parlement kan bij decreet bijkomende onverenigbaarheden instellen. |